ECLI:NL:RVS:2009:BH4661

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804072/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan 'Overheek' door college van gedeputeerde staten van Limburg

Op 4 maart 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin appellanten, bewoners van Voerendaal, in beroep gingen tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Overheek' door het college van gedeputeerde staten van Limburg. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 november 2007, voorziet in de aanleg van een speelvoorziening op gronden die grenzen aan de achtertuinen van de appellanten. De appellanten voerden aan dat zij onvoldoende ruimte hadden voor discussie over de locatiekeuze van het speelterrein en dat de goedkeuring van het plan door het college in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende had onderkend dat de belangen van de appellanten onvoldoende waren meegewogen bij de besluitvorming. De Afdeling vernietigde het besluit van het college en onthield goedkeuring aan het plandeel met de bestemming 'Groenvoorziening (G)' en de aanduiding 'speelvoorziening (SV)'. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200804072/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Voerendaal (hierna: de raad) bij besluit van 5 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Overheek".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, en [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 3 juli 2008. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 1 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2009, waar [appellant sub 1] is verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.J. Mevis, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de aanduiding "speelvoorziening (SV)" op gronden met de bestemming "Groenvoorziening (G)" op een perceel aan het Bourgondië. Het perceel grenst aan de achtertuinen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat hun onvoldoende ruimte is geboden voor een discussie over de locatiekeuze voor het speelterrein.
2.3.1. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat ten onrechte enkel met de buurtvereniging en niet met de direct omwonenden is overlegd over de locatie van het speelterrein, overweegt de Afdeling dat het de gemeente vrij staat al dan niet met één of meerdere partijen in overleg te treden voorafgaand aan het opstellen van een bestemmingsplan. Het ontbreken van een dergelijk overleg kan dan ook niet tot vernietiging van het plan leiden.
Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat hun door de keuze van de raad om een bestemmingsplan op te stellen onvoldoende ruimte is geboden voor discussie over de locatie van het speelterrein, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onvoldoende ruimte voor discussie is geboden, nu zij in de gelegenheid zijn gesteld tot het indienen van zienswijzen en bedenkingen, en tevens op grond van gemeentelijk beleid in de gelegenheid zijn gesteld om een inspraakreactie in te dienen.
Dit betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "speelvoorziening (SV)" voor zover deze is toegekend aan het perceel dat direct aan hun achtertuinen grenst. Daartoe voeren zij aan dat de plek, waarop van de openbare weg nauwelijks zicht is, niet geschikt is voor een speelterrein, omdat sociale controle ter plaatse ontbreekt, het beheer van het terrein onduidelijk is geregeld, de bereikbaarheid slecht is en de ligging van het voorziene speelterrein niet gunstig is met het oog op de toekomstige uitbreiding van de wijk. Voorts vrezen zij voor geluidsoverlast, overlast van geparkeerde auto's en van jongeren die het terrein als hangplek zullen gebruiken.
2.4.1. In het bestreden besluit is vermeld dat de bedenkingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond worden geacht onder verwijzing naar het door de raad naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen ingenomen standpunt. In het verweerschrift is volstaan met een verwijzing naar het goedkeuringsbesluit.
2.4.2. In de Nota van zienswijzen behorende bij het besluit van de raad van 5 november 2007 is, voor zover thans van belang, vermeld dat de locatiekeuze het resultaat is van een intensief en langdurig overleg met de buurtvereniging. Voorts is in de nota vermeld dat diverse alternatieven voor de locatie aan de orde zijn geweest, maar dat die alternatieven uiteindelijk vanwege sociale onveiligheid afgevallen zijn. Met betrekking tot de voorziene overlast is in bedoelde nota vermeld dat het beheer door de buurtvereniging en de inrichting van het speelterrein ertoe moeten leiden dat de overlast voor de omwonenden tot een minimum wordt beperkt.
2.4.3. De Afdeling stelt vast dat het speelterrein is voorzien op een stuk grond dat voor een groot deel door de achtertuinen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wordt omsloten. Gelet hierop is aannemelijk dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] nadeel kunnen ondervinden van het voorziene speelterrein.
Met de enkele verwijzing naar een mogelijk door de buurtvereniging op zich te nemen beheer van het speelterrein is het college in navolging van de raad onvoldoende ingegaan op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gestelde overlast. Niet is bezien in hoeverre [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overlast zullen ondervinden van het voorziene speelterrein, noch is bezien of de overlast zodanig is dat sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Daarbij heeft de Afdeling mede in aanmerking genomen dat in de planvoorschriften geen beperkingen zijn opgenomen met betrekking tot het gebruik voor gronden waaraan de aanduiding "speelvoorziening (SV)" is toegekend.
Voorts stelt de Afdeling vast dat het college, in navolging van de raad de stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de sociale controle ter plaatse van het voorziene speelterrein ontbreekt, niet heeft weerlegd. Dit klemt te meer nu de alternatieve locaties voor het speelterrein zijn afgevallen omdat deze niet voldoende sociaal veilig werden geacht.
Gelet hierop komt de Afdeling tot de conclusie dat het college niet heeft onderkend dat door de gemeenteraad onvoldoende inzicht is verkregen in en betekenis is toegekend aan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij de aanleg van het speelterrein op de in het plan gekozen plaats.
2.4.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 10:27 van die wet. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding om zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorziening (G)" en de aanduiding "speelvoorziening (SV)" betreffende een perceel aan het Bourgondië.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 8 april 2008, no. 2008/13152, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorziening (G)" en de aanduiding "speelvoorziening (SV)" betreffende een perceel aan het Bourgondië;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak voor zover deze het onder III. vermelde betreft, in de plaats treedt van het besluit van 8 april 2008;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) ieder, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Utrecht aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) ieder, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009
458.