ECLI:NL:RVS:2009:BH4656

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805247/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch om handhavend op te treden tegen gebruik van pand voor kantoordoeleinden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch een dwangsom had opgelegd aan de appellanten voor het gebruik van een pand dat volgens de bouwvergunning bestemd was voor wonen. De appellanten, die het pand als kantoor gebruikten, werden gelast het gebruik te beëindigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten ongegrond, maar tegen deze uitspraak werd hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 februari 2009 behandeld. De appellanten stelden dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het bestemmingsplan niet uitsluit dat het pand geheel voor kantoordoeleinden gebruikt mag worden. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college geen wettelijke grondslag had voor handhaving, omdat het bestemmingsplan niet expliciet de woonfunctie boven de kantoorfunctie plaatst. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de besluiten van het college werden herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200805247/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 mei 2008 in zaak nr. 07/1771 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 22 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het gedeelte van het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) dat volgens de bij besluit van 28 februari 2005 verleende bouwvergunning behorende bouwtekeningen is bestemd voor wonen, als kantoor te beëindigen of te laten beëindigen, met dien verstande dat alleen het gebruik van dat gedeelte als zelfstandige woning is toegestaan.
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het gehele pand op het perceel voor kantoordoeleinden te beëindigen of te laten beëindigen, in die zin dat niet het gehele pand voor kantoordoeleinden mag worden gebruikt, maar een gedeelte van het pand alleen als zelfstandige woning mag worden gebruikt.
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft het college aan de last onder dwangsom een nieuwe begunstigingstermijn gesteld.
Bij uitspraak van 15 mei 2008, verzonden op 28 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. de Leeuw, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Molenhoek-Sparrenburg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Wonen (W)" met als nadere aanduiding "kantoren W(k)".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart als "Wonen" zijn aangeduid bestemd voor woondoeleinden. Tevens zijn de gronden welke op de plankaart als zodanig zijn aangeduid, medebestemd voor, voor zover thans van belang, kantoren.
Ingevolge het achtste lid is het verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Daartoe voert zij aan dat artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften niet uitsluit dat het pand geheel voor kantoordoeleinden mag worden gebruikt.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Uit de systematiek van het bestemmingsplan volgt niet hoe de bestemming "Wonen" zich verhoudt tot de medebestemming "kantoren". De beschrijving in hoofdlijnen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften, biedt daaromtrent evenmin duidelijkheid. Dit artikel biedt geen grond voor het oordeel dat op de gronden die op de plankaart de aanduiding "W(k)" hebben, de woonfunctie moet prevaleren. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit artikel 3, derde lid, onder 2, van de planvoorschriften ook niet dat deze gronden niet geheel gebruikt mogen worden voor kantoordoeleinden. Dat de gronden medebestemd zijn voor kantoren impliceert niet dat sprake is van een ondergeschikte bestemming. Dit betekent dat het ingevolge artikel 3, achtste lid, van de planvoorschriften niet verboden is het pand geheel te gebruiken voor kantoordoeleinden. Nu van een overtreding van het in dit artikel neergelegde gebruiksverbod geen sprake is, ontbeert het besluit op bezwaar een wettelijke grondslag en was het college niet bevoegd handhavend op te treden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 10 april 2007 en 24 mei 2007 alsnog gegrond verklaren. Deze besluiten komen voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Gelet op het ontbreken van de bevoegdheid om handhavend op te treden, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 22 november 2006 te herroepen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 mei 2008 in zaak nr. 07/1771;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 10 april 2007, kenmerk SO/JUR 8782, en 24 mei 2007;
V. herroept de besluiten van 22 november 2006, kenmerken SO/BOU 6013 - SOB06112JH;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 april 2007;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente 's-Hertogenbosch aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente 's-Hertogenbosch aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IX. gelast dat de gemeente 's-Hertogenbosch aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 718,00 (zegge: zevenhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump           w.g. Graaff-Haasnoot
Voorzitter             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009
531.