200804693/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 mei 2008 in
zaak nr. 07-2508 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit, verzonden op 22 februari 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 december 2003 tot afwijzing van de door [appellant] ingediende aanvraag om bouwvergunning voor het oprichten van een kas op het perceel naast [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" (hierna: het bestemmingsplan).
2.2. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) geacht mede een aanvraag om zodanige vrijstelling in te houden.
2.3. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het college niet heeft bezien of voor de bouw van de kas op grond van artikel 19 van de WRO vrijstelling zou kunnen worden verleend.
2.3.1. Het betoog slaagt. Het college heeft bij het nemen van het besluit op bezwaar, verzonden op 22 februari 2007, uitsluitend bezien of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft echter verzuimd na te gaan of ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet vrijstelling van het bestemmingsplan had kunnen worden verleend. De rechtbank is ten onrechte niet op dit betoog van [appellant] ingegaan. Gelet hierop komen de aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar, verzonden op 22 februari 2007, wegens strijd met artikel 46, derde lid, van de Woningwet en artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar, verzonden op 22 februari 2007, alsnog vernietigen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 mei 2008 in zaak nr. 07-2508;
III. vernietigt het besluit van het college, verzonden op 22 februari 2007;
IV. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.300,50 (zegge: dertienhonderd euro en vijftig cent), waarvan € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderachtentachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Haarlemmermeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009