200803915/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Veere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 april 2008 in zaak nr. 08/257 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Bij besluit van 27 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) bouwvergunning aan [belanghebbende] verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het daartegen door
[appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2008, verzonden op 22 april 2008, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2009, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwplan betreft een uitbreiding aan de achterzijde van de woning op het perceel. Volgens de bouwtekening is de uitbreiding ongeveer 6,65 m lang en 6,31 m breed. Het dak is voorzien van een lichtstraat.
2.2. Op 8 april 2008 heeft [belanghebbende] verzocht om wijziging van de op 27 september 2007 verleende bouwvergunning. Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college de bouwvergunning overeenkomstig de aanvraag gewijzigd.
2.3. [appellant] betoogt dat het besluit van 10 april 2008 onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het, ondanks een daartoe strekkende belofte van de gemeente, nog steeds niet ter inzage is gelegd en is gepubliceerd. Dit is pas op 16 juli 2008 gebeurd.
2.3.1. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het beroep, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, mede gericht moest worden geacht tegen het besluit van 10 april 2008. Dit oordeel wordt door [appellant] op zichzelf niet bestreden. De omstandigheid dat de bouwvergunning pas op 16 juli 2008 is gepubliceerd biedt geen grond voor een ander oordeel. Van belang is slechts dat het besluit is bekendgemaakt aan de aanvrager. Voorts is [appellant] voldoende gelegenheid geboden om op het besluit van 10 april 2008 te reageren. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte een lichte bouwvergunning voor het bouwplan heeft verleend. Hij voert daartoe aan dat de uitbreiding, als regulier bouwvergunningplichtig had moeten worden aangemerkt, aangezien er niet aan een bestaande woning en aan een oorspronkelijke achtergevel wordt gebouwd en [belanghebbende] aanvankelijk een reguliere bouwvergunning had aangevraagd.
2.4.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van een op de grond staande aanbouw of uitbouw aan een bestaande woning of bestaand woongebouw die strekt tot vergroting van het woongenot, mits wordt voldaan aan de volgende kenmerken:
1a: gebouwd aan de oorspronkelijke achtergevel op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen;
4: minder dan 2,5 m diep.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bblb, voor zover thans van belang, is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel a, de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m.
2.4.2. De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het bouwplan een type bouwwerk betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van het Bblb, waarbij niet wordt voldaan aan alle in die bepaling omschreven kenmerken. Eveneens heeft de rechtbank terecht aangenomen dat aan de vereisten van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bblb werd voldaan. De stelling dat de aanbouw niet zou voldoen aan het onder a genoemde kenmerk omdat deze gedeeltelijk, niet aan een oorspronkelijke achtergevel wordt gebouwd, staat, wat daar van zij, er niet aan in de weg om de aanbouw aan te merken als een licht-bouwvergunningplichtig bouwwerk. Het betoog faalt.
2.5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Koudekerke" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduidingen W6 en W3(e).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder 1, van de planvoorschriften is een aan- of uitbouw een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting bestemd is hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw.
Ingevolge het eerste lid, onder 31, van dat artikel, is een hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge het eerste lid, onder 39d, voor zover thans van belang, is het peil: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften, mogen de bouwgrenzen en de voorgevelrooilijn in afwijking van de plankaart en hoofdstuk II uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende ondergeschikte onderdelen, mits die overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt en de breedte niet meer dan 3,00 meter.
Ingevolge artikel 7, eerste lid en onder a, van de planvoorschriften, gelden voor de toelaatbare dakvoethoogte dan wel bouwhoogte van gebouwen de volgende bepalingen: het op de kaart achter een bestemmingsaanduiding ingeschreven Arabische cijfer geeft - tenzij in hoofdstuk II anders is bepaald en behoudens eventuele vrijstellingsmogelijkheden - de maximaal toelaatbare dakvoethoogte van gebouwen in meters aan.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mag de maximale dakvoethoogte van gebouwen worden overschreden door lichtstraten.
Ingevolge artikel 8, derde lid, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met uitzondering van de bouwvlakken met de nadere aanwijzing (e);
g. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
i. de bouwvlakken met de nadere aanwijzing W3(e) mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, met een maximum van 60 m2;
l. de dakvoethoogte van een bijgebouw en een aan- of uitbouw mag ten hoogste 3,00 meter bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste 6,00 meter bedragen.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanbouw niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat de hoogte van de aanbouw de maximum bouwhoogte voor dergelijke bouwwerken overschrijdt en dat door de lichtstraat nog een extra overschrijding ontstaat. Ook voert hij aan dat de aanbouw is gebouwd buiten het daarvoor bestemde bouwvlak met de nadere aanduiding W6 en dat de overschrijding groter is dan die ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften is toegestaan. Voorts overschrijdt de aanbouw de zijdelingse perceelsgrens, aldus [appellant].
2.6.1. De aanbouw is gedeeltelijk geprojecteerd in het bouwvlak met de aanduiding "W6" en gedeeltelijk in het bouwvlak met de aanduiding "W3(e)". Buiten deze bouwvlakken wordt niet gebouwd. Het bouwen van een aanbouw is derhalve toegestaan. Voorts blijkt uit de bouwtekening dat de aanbouw maximaal 2,91 m hoog zal zijn. De toegestane hoogte wordt derhalve ook niet overschreden. De stelling dat de hoogte door de lichtstraat wordt overschreden leidt, wat daarvan ook zij, evenmin tot het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Zo er al sprake is van een overschrijding, moet worden vastgesteld dat deze op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften is toegestaan. De stelling dat zou zijn gebouwd in afwijking van de vergunning kan nu niet aan de orde komen, aangezien uitsluitend de bouwaanvraag zoals deze is ingediend ter toetsing voorligt.
Dat de aanbouw, naar [appellant] stelt, ook op het naastgelegen perceel wordt gebouwd, is ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet geen grond om bouwvergunning te weigeren, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.7. Tenslotte betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college het welstandsadvies van 13 februari 2008 (hierna: het welstandsadvies) van de Stichting Dorp, Stad en Land (hierna: de welstandscommissie) niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen, nu dat advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert daartoe aan dat het advies slechts een enkele akkoordverklaring inhoudt.
2.7.1. Het welstandsadvies bestaat uit een enkele akkoordverklaring. [appellant] heeft dat welstandsadvies bestreden door aan te voeren dat de voorziene zijmuur een te massaal en grof karakter heeft. Het college kon bij deze stand van zaken niet volstaan met het overnemen van dat welstandsadvies, maar had gemotiveerd moeten ingaan op hetgeen [appellant] daartegen heeft aangevoerd. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. Nu er sprake was van een enkele akkoordverklaring doet de omstandigheid dat [appellant] geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd niet ter zake. Het besluit van 29 januari 2008 is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen. Het betoog slaagt.
2.8. Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 29 januari 2008 vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 april 2008 in zaak nr. 08/257;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 29 januari 2008, kenmerk /08U.01572;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Veere aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat gemeente Veere aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 361,00 (zegge: driehonderdéénenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009