200804235/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Dalfsen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 april 2008 in zaak nr. 07/1998 in het geding tussen:
[wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [wederpartij E], [wederpartij F], [wederpartij G] en [wederpartij H]
Bij besluiten van 11 december 2006 heeft de raad van de gemeente Dalfsen (hierna: de raad) aan [wederpartij C] een planschadevergoeding van € 33.000,00 toegekend, aan [wederpartij F] een planschadevergoeding van € 31.000,00 toegekend, aan [wederpartij G] een planschadevergoeding van € 33.000,00 toegekend en de verzoeken om planschadevergoeding van [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij D], [wederpartij E] en [wederpartij H] afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2007 heeft de raad de door [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [wederpartij E], [wederpartij F], [wederpartij G] en [wederpartij H] (hierna: [wederpartij A] en anderen) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij A] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 24 september 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 juni 2008.
[wederpartij A] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr.
200804226/1ter zitting behandeld op 27 januari 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door H. Lammertsen en mr. H. Hams, beiden werkzaam bij de gemeente Dalfsen, bijgestaan door mr. T.A.P. Langhout, adviseur, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. [wederpartij A] en anderen hebben de raad verzocht om vergoeding van de planschade die zij stellen te lijden vanwege een op 24 januari 2005 verleende vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO voor de bouw van woningen in het gebied Gerner Marke dat grenst aan hun woningen.
De raad heeft de verzoeken van [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij D], [wederpartij E] en [wederpartij H] overeenkomstig een advies van Adviesbureau Langhout & Wiarda afgewezen, omdat de bouw van woningen in het gebied Gerner Marke ten tijde van de aankoop van hun woningen reeds voorzienbaar was.
[wederpartij C], [wederpartij E], [wederpartij F], [wederpartij G] en [wederpartij H] hebben de raad daarnaast verzocht om vergoeding van de planschade die zij stellen te lijden door de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen "Bedrijfsterrein Kampmansweg" en "Bedrijfsterrein Welsum". De raad heeft deze verzoeken overeenkomstig een advies van Adviesbureau Langhout & Wiarda afgewezen, omdat geen planologische verslechtering is opgetreden.
2.4. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, overwogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de bouw van woningen in het gebied Gerner Marke ten tijde van de aankoop van hun woningen voorzienbaar was voor [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij D], [wederpartij E] en [wederpartij H], omdat de voornemens in het structuurplan uit 1981 omtrent woningbouw in het gebied Gerner Marke zijn verlaten in een voorontwerp van een structuurplan uit 2000 en in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de raad in het kader van de planologische vergelijking onvoldoende heeft gemotiveerd dat op grond van het oude bestemmingsplan in het gebied Gerner Marke buiten het bouwperceel sleufsilo's in de vorm van deels ommuurde ruimten konden worden opgericht.
Ten slotte heeft de rechtbank met betrekking tot de bestemmingsplannen "Bedrijfsterrein Kampmansweg" en "Bedrijfsterrein Welsum" overwogen dat de raad in het bij haar bestreden besluit niet is ingegaan op het bezwaar dat de waarde van exclusief gesitueerde villa's wel degelijk wordt beïnvloed door de aanleg van een bedrijfsterrein in de directe omgeving.
2.5. De raad betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bouw van woningen in het gebied Gerner Marke niet voorzienbaar was voor [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij D], [wederpartij E] en [wederpartij H]. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat zij hun woningen voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998 hebben gekocht.
Voorts was het voornemen tot woningbouw in het gebied Gerner Marke door middel van een aanduiding op de plankaart opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998. Ten slotte is in het door de raad vastgestelde structuurplan uit 2000 dat voornemen in afwijking van het voorontwerp wel opgenomen.
2.5.1. Of sprake is van voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt.
Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
Op de kaart van het op 8 december 1981 vastgestelde en op 28 januari 1982 gepubliceerde structuurplan voor de gemeente Dalfsen is het gebied Gerner Marke met een ster aangeduid als 'mogelijke uitbreiding woongebied (nader te bepalen)'. In het op 12 oktober 1995 ter inzage gelegde voorontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied" is het gebied Gerner Marke op kaart Dsn 10-3 aangeduid als 'nieuwvestiging uitgesloten'. In de toelichting bij dit plan is vermeld dat bij een aantal kernen, waaronder Dalfsen, woon- en werkgebieden zullen worden ontwikkeld, welke worden aangeduid met 'nieuwvestiging uitgesloten'.
Het op 10 december 1997 ter inzage gelegde voorontwerp-structuurplan voor Dalfsen, Hoonhorst en Oudleusen bevat geen aanwijzingen voor de ontwikkeling van een woon- of werkgebied in het gebied Gerner Marke.
In het op 19 februari 1998 ter inzage gelegde ontwerp en in het op 28 september 1998 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" is het gebied Gerner Marke op kaart Dsn 10-3 aangeduid als 'nieuwvestiging uitgesloten'. De toelichting bij dit plan bevat dezelfde passage als het voorontwerp van dat plan.
Uit het vorenstaande volgt dat in de periode van 28 januari 1982 tot 10 december 1997 rekening diende te worden gehouden met de mogelijkheid dat in het gebied Gerner Marke een woongebied zou worden ontwikkeld. Daargelaten of het voorontwerp-structuurplan voor Dalfsen, Hoonhorst en Oudleusen aan deze voorzienbaarheid een einde maakte, diende vanaf 19 februari 1998 (opnieuw) met die mogelijkheid rekening te worden gehouden. [wederpartij A], [wederpartij D], [wederpartij E] en [wederpartij H] hebben hun woningen in de eerst vermelde periode gekocht. [wederpartij B] heeft zijn woning op 3 december 1998 gekocht.
Dit betekent dat zij ten tijde van de aankoop van hun woningen rekening dienden te houden met de mogelijkheid dat in het gebied Gerner Marke een woongebied zou worden ontwikkeld en dat zij het risico daarvan geacht moeten worden te hebben aanvaard. Voor de juistheid van het betoog in verweer dat [wederpartij H] ten tijde van de aankoop van haar woning in 1995 op grond van een kaart bij het op 28 januari 1982 gepubliceerde structuurplan voor de gemeente Dalfsen geen rekening behoefde te houden met woningbouw zoals die thans is mogelijk gemaakt, heeft de Afdeling geen aanknopingspunten gevonden. De begrenzing van de aanduiding 'mogelijke uitbreiding woongebied (nader te bepalen)' op de verschillende kaarten bij dat structuurplan is globaal, zodat daaraan geen verwachtingen konden worden ontleend over de precieze ligging van de woningen met de bouw waarvan in het gebied Gerner Marke rekening diende te worden gehouden.
De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat ten tijde van de aankoop van de woningen van [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij D], [wederpartij E] en [wederpartij H] de ontwikkeling van een woongebied in het gebied Gerner Marke voorzienbaar was. Het betoog slaagt.
2.6. De raad betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad nader dient te motiveren dat op grond van het oude bestemmingsplan sleufsilo's in de vorm van deels ommuurde ruimten konden worden opgericht in het gebied Gerner Marke.
2.6.1. De gronden in het gebied Gerner Marke waren in het bestemmingsplan "Buitengebied" bestemd voor "Agrarisch cultuurgebied". Ingevolge artikel 3, onderdeel B, aanhef en onder 5 van de voorschriften van dat plan, mogen op de gronden met deze bestemming buiten het bouwperceel andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 2,50 meter worden opgericht. Niet in geschil is dat een sleufsilo in de vorm van een deels ommuurde ruimte een ander bouwwerk in de zin van artikel 1, onder e, van voormelde planvoorschriften is. Gelet hierop waren in het gebied Gerner Marke op grond van dit bestemmingsplan sleufsilo's in de vorm van deels ommuurde ruimten tot een hoogte van 2,50 meter mogelijk. Het betoog slaagt.
Het betoog van [wederpartij A] en anderen in hun verweerschrift dat in het advies van Langhout & Wiarda ten onrechte is uitgegaan van sleufsilo's met een oppervlakte van 2500 m² en een hoogte van 3,50 meter, dient buiten beschouwing te blijven nu de wet niet voorziet in de mogelijkheid van het instellen van incidenteel hoger beroep.
2.7. De raad betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is ingegaan op de stelling van [wederpartij A] en anderen in bezwaar dat de waarde van exclusief gesitueerde villa's wel degelijk negatief wordt beïnvloed door de aanleg van een bedrijfsterrein in de directe omgeving. Daartoe voert hij aan dat op deze stelling gemotiveerd is ingegaan in het advies van de commissie voor de behandeling van de bezwaarschriften, welk advies de raad geheel heeft overgenomen in het besluit op de bezwaren.
2.7.1. In het door de raad in het besluit op bezwaar overgenomen advies van de bezwaarschriftencommissie is gesteld dat niet behoeft te worden ingegaan op dit bezwaar, nu het standpunt van de raad dat geen planologische verslechtering optreedt in bezwaar niet is bestreden en de commissie de daaraan ten grondslag gelegde motivering acceptabel acht.
Gelet hierop is in het besluit op bezwaar, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel ingegaan op voormeld bezwaar van [wederpartij A] en anderen en is daarin gemotiveerd aangegeven waarom niet inhoudelijk op dat bezwaar behoeft te worden ingegaan. Het betoog slaagt.
2.8. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [wederpartij E], [wederpartij F], [wederpartij G] en [wederpartij H] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 april 2008 in zaak nr. 07/1998;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009