200808700/4/H1.
Datum uitspraak: 24 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 oktober 2008 in zaak nr. 08/2707 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 12 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van winkelruimten op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 januari 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2008, verzonden op 23 oktober 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 januari 2008 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van de inhoud daarvan een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Goosens, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], in persoon, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college heeft in zijn hoger beroep rechtsvragen aan de orde gesteld, die met name betrekking hebben op de uitleg van artikel 5, vierde lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bloemendaal-Dorp". Deze rechtsvragen lenen zich minder goed voor beantwoording in de voorlopige voorzieningprocedure dan voor beantwoording in de bodemprocedure.
2.3. Het verzoek heeft voorts geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. Indien het verzoek niet wordt toegewezen, is het college gehouden dat wel te doen en een besluit te nemen dat in strijd is met zijn opvatting over de uitleg van artikel 5, vierde lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bloemendaal-Dorp". Een zodanig besluit schept een precedent voor andere aanvragen om bouwvergunning.
Niet is gebleken van grote belangen aan de zijde van [wederpartij] die nopen tot het gevolg geven aan de aangevallen uitspraak, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Gelet op de ter zitting overgelegde foto's, ziet de voorzitter geen aanleiding om aan te nemen dat het bouwplan leidt tot een onmiddellijke, onaanvaardbare schending van de privacy van [wederpartij]. Het bouwplan is bovendien meer dan een jaar geleden verwezenlijkt. Van belang is voorts, dat zelfs indien het college, met inachtneming van de aangevallen uitspraak, bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zou weigeren de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan te verlenen, het niet in de rede ligt dat het college voordat de Afdeling uitspraak zal doen in de hoofdzaak handhavend zal optreden tegen het - in dat geval illegale - bouwwerk waarin het bouwplan voorziet.
2.4. Weliswaar speelt bij de afweging van belangen een rol dat het college eerst laat een ontvankelijk verzoek bij de voorzitter heeft ingediend, doch het belang van het college bij toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening dient gelet op hetgeen onder 2.3. is overwogen van groter gewicht worden geacht dan het belang van [wederpartij] bij afwijzing daarvan. Derhalve bestaat aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2009