200900488/1/V3.
Datum uitspraak: 20 februari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 12 januari 2009 in zaak nr. 08/44073 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 8 december 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Hetgeen in grief 1 is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
2.2. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen moeten, ten einde de uitoefening van de consulaire werkzaamheden met betrekking tot onderdanen van de zendstaat te vergemakkelijken, de bevoegde autoriteiten van de ontvangende Staat de consulaire post van de zendstaat onverwijld ervan in kennis stellen, dat binnen zijn ressort een onderdaan van die Staat is gearresteerd, gevangengenomen of in voorarrest is geplaatst of op enigerlei andere wijze in verzekerde bewaring wordt gesteld, indien de betrokkene zulks verzoekt. Bovengenoemde autoriteiten dienen de betrokken persoon onverwijld van zijn rechten krachtens deze alinea in kennis te stellen.
Ingevolge artikel 5.5, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt, voor zover thans van belang, op verzoek van de vreemdeling van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.
2.3. In het besluit van 8 december 2008 is, voor zover thans van belang, vermeld dat de opgelegde maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat de vreemdeling:
- verdacht wordt van het plegen van een misdrijf
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000
- gebruik maakt/maakte van een vals/vervalst document
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien en/of om zijn terugreis te bekostigen.
2.4. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat, gelet op het feit dat hij mede vanwege criminele antecedenten in bewaring is gesteld en dat deze zwaar wegen in de belangenafweging in dit geval niet kan worden gesteld dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen, heeft miskend dat het gebruik maken van een vals of vervalst document, gelet op de relatief geringe ernst van dit misdrijf, niet kan worden aangemerkt als een zeer zwaarwegend belang aan de zijde van de staatssecretaris.
2.4.1. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank voor de invulling van de belangenafweging aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 7 oktober 2008, die bij uitspraak van de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2008, in zaak nr. 200807626/1 (www.raadvanstate.nl) is bevestigd.
Uit de door de vreemdeling bestreden overweging volgt dat de rechtbank deze bevestiging van de uitspraak van 7 oktober 2008 aldus heeft opgevat dat de Afdeling de bij deze uitspraak gegeven invulling van de belangenafweging heeft onderschreven.
De rechtbank heeft daarbij niet onderkend dat de Afdeling in de uitspraak van 2 december 2008 enkel heeft overwogen dat hetgeen in de grief is aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van deze uitspraak. Uit deze overweging kan nog niet worden afgeleid dat de Afdeling deze invulling van de belangenafweging juist acht. Daaromtrent wordt verwezen naar de uitspraak van 10 februari 2009 in zaak nr. 200808138/1 (aangehecht ter voorlichting van partijen), waarin is overwogen dat bij de vraag of de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan het ontbreken van criminele antecedenten of een ongewenstverklaring of een gevaar voor de staatsveiligheid.
2.4.2. De rechtbank heeft ten onrechte bij de vraag of de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen doorslaggevende betekenis toegekend aan het bestaan van criminele antecedenten.
Niettemin kan de grief niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Vaststaat dat de vreemdeling de gronden voor de inbewaringstelling niet heeft bestreden. Voorts is niet gebleken dat de vreemdeling als gevolg van het geconstateerde gebrek nog nader en meer in het bijzonder in zijn belang is geschaad of dat de bewaring overigens in strijd is met het recht. Derhalve bestaat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.6. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009
347-495.
Verzonden: 20 februari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak