200804161/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Koninklijk Toonkunstkoor Orpheus, gevestigd te Venlo,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 mei 2008 in zaak nr. 07/1620 in het geding tussen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Koninklijk Toonkunstkoor Orpheus
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Bij besluit van 23 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) de aanvraag van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Koninklijk Toonkunstkoor Orpheus (hierna: Orpheus) om subsidie voor het jaar 2007 afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college het door Orpheus daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door Orpheus daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Orpheus bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar Orpheus, vertegenwoordigd door W.J. Meulenkamp, T.H.J.G. van den Heuvel en haar [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Venlo (hierna: de subsidieverordening) kan eenmalige subsidie worden verstrekt voor projecten, bijzondere activiteiten, experimenten of aanschaffingen die door het college van belang worden geacht en die naar het oordeel van het college niet binnen de reguliere exploitatie van een organisatie kunnen worden gedekt.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, moet de subsidieaanvraag worden ingediend ten minste twee maanden voor de start van de activiteit of het doen van de investering.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, neemt het college binnen een maand na indiening van de aanvraag hierover een beslissing welke terstond aan de aanvrager wordt meegedeeld.
Ter nadere invulling van de hem ingevolge artikel 29, eerste lid, toekomende bevoegdheid om subsidie te verstrekken heeft het college bij besluit van 5 december 2006 de beleidsregel subsidieverlening (hierna: de beleidsregel) vastgesteld. De beleidsregel heeft als doel het stimuleren en mogelijk maken van bijzondere uitvoeringen op koorgebied waarbij gebruik wordt gemaakt van (semi)professionele begeleiding en/of semi(professionele) solisten. Volgens de beleidsregel, voor zover thans van belang, wordt voor de uitvoering van bijzondere koorproducties jaarlijks een subsidie van maximaal € 8.000,00 ter beschikking gesteld voor de periode 2007-2010. Bij meer aanvragen in een jaar wordt op volgorde van binnenkomst beoordeeld welke projecten in aanmerking komen voor subsidie. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 1 januari 2007.
2.2. Bij het besluit op bezwaar heeft het college de afwijzing van de aanvraag van Orpheus om eenmalige subsidie gehandhaafd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het voor het jaar 2007 beschikbare budget reeds geheel was besteed, aangezien een eerder door de koren Zanglust en Venloos Gemengd Koor (hierna: Zanglust en V.G.K.) ingediende subsidieaanvraag was gehonoreerd. Hierbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in de subsidieverordening noch in de beleidsregel is bepaald dat de uitvoering van de bijzondere koorproductie dient plaats te vinden in het jaar van subsidiëring.
2.3. Orpheus klaagt - samengevat weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college een onjuiste dan wel onredelijke uitleg aan de beleidsregel heeft gegeven. Hiertoe betoogt Orpheus in de eerste plaats dat het college de aan Zanglust en V.G.K. verleende subsidie ten onrechte ten laste van het voor het jaar 2007 beschikbare budget heeft gebracht, aangezien de desbetreffende uitvoering eerst in het jaar 2008 plaatsvond. In de tweede plaats betoogt Orpheus dat het college de door haar aangevraagde subsidie ten onrechte heeft geweigerd, aangezien het college deze subsidie ten laste van het voor het jaar 2008 beschikbare budget had kunnen brengen.
2.3.1. Uit de subsidieverordening noch uit de beleidsregel volgt dat een eenmalige subsidie voor een uitvoering van een bijzondere koorproductie slechts kan worden verstrekt, indien die uitvoering plaatsvindt in het jaar van subsidiëring. In artikel 30, eerste lid, van de subsidieverordening is slechts bepaald dat de aanvraag ten minste twee maanden voor de start van de activiteit of het doen van de investering moet worden ingediend. De subsidieverordening staat derhalve niet aan het eerder indienen van een subsidieaanvraag in de weg. Volgens de beleidsregel kon vanaf 1 januari 2007 een subsidieaanvraag worden ingediend. Gelet op artikel 31, eerste lid, van de subsidieverordening diende het college een besluit te nemen op subsidieaanvragen die vanaf die datum werden ingediend, waaronder de aanvraag van Zanglust en V.G.K.. Daarbij moest het college beoordelen of die aanvraag voldeed aan de in de beleidsregel neergelegde subsidiecriteria en of door subsidieverlening het subsidieplafond zou worden overschreden.
Het krachtens de subsidieverordening in de beleidsregel vastgestelde subsidieplafond heeft betrekking op het tijdvak 2007-2010. In dat tijdvak is volgens de beleidsregel jaarlijks € 8.000,00 beschikbaar. Hieruit vloeit voort dat per jaar moet worden beoordeeld of het subsidieplafond van € 8.000,00 is bereikt. Voorts wordt volgens de beleidsregel de verdeling van dat bedrag per jaar van het hiervoor genoemde tijdvak bepaald door de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen in dat jaar. Voor zover Orpheus betoogt dat uit de in de beleidsregel opgenomen zin "Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 1 januari 2007" kan worden afgeleid dat de eerste vier vanaf 1 januari 2007 ingediende subsidieaanvragen, mits deze aan de gestelde subsidiecriteria voldoen, worden gehonoreerd, kan dit betoog, gelet op het voorgaande, niet worden gevolgd.
Uit de beleidsregel volgt voorts dat de datum van indiening van de aanvraag bepalend is voor het antwoord op de vraag of het subsidieplafond in een bepaald jaar van het tijdvak 2007-2010 is bereikt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het college terecht geen betekenis heeft toegekend aan de datum van de uitvoering waarvoor de subsidie is aangevraagd. Voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college een onjuiste dan wel onredelijke uitleg aan de beleidsregel heeft gegeven, bestaat geen grond. Voor zover voor uitvoeringen van bijzondere koorproducties die in het jaar 2008 plaatsvinden in totaal meer dan € 8.000,00 subsidie ter beschikking wordt gesteld, terwijl voor een uitvoering in het jaar 2007 geen subsidie wordt toegekend, doet dit, anders dan Orpheus betoogt, aan het vorenoverwogene niet af. Bepalend was de datum waarop de subsidieaanvragen waren ingediend.
Aangezien in het jaar 2007 reeds subsidie ten bedrage van € 8.000,00 was verleend en door subsidieverlening aan Orpheus het subsidieplafond voor dat jaar zou worden overschreden, was het college ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Awb gehouden de door Orpheus in dat jaar ingediende aanvraag om subsidie af te wijzen. Het in de eerste plaats gevoerde betoog faalt.
2.3.2. Voor zover Orpheus in de tweede plaats betoogt dat het college de door haar gevraagde subsidie ten laste van het voor het jaar 2008 in totaal beschikbare budget had kunnen brengen, faalt ook dit betoog. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de subsidieverordening moet de subsidieaanvraag ten minste twee maanden voor de start van de activiteit of het doen van de investering worden ingediend. Aangezien de uitvoering waarvoor Orpheus subsidie heeft aangevraagd op 4 november 2007 zou plaatsvinden, moest voor die uitvoering uiterlijk in het jaar 2007 een subsidieaanvraag worden ingediend, hetgeen Orpheus op 27 april 2007 ook heeft gedaan. Aangezien het college ingevolge artikel 31, eerste lid, van de subsidieverordening binnen een maand daarna een besluit diende te nemen over deze aanvraag, moest het college derhalve beoordelen of door subsidieverlening het subsidieplafond voor het jaar 2007 zou worden overschreden. Het college was niet bevoegd de subsidieaanvraag ten laste van het voor het jaar 2008 beschikbare budget te brengen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009