ECLI:NL:RVS:2009:BH3990

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803893/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing snelvaarverbod Loosdrechtse Plassen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 april 2008 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het dagelijks bestuur van het Plassenschap Loosdrecht e.o. om ontheffing te verlenen van het snelvaarverbod op de Loosdrechtse Plassen. Het dagelijks bestuur had op 17 januari 2007 besloten om [appellant] geen ontheffing te verlenen voor het varen met een motorboot sneller dan 12 kilometer per uur. Dit besluit werd door het dagelijks bestuur in een later besluit van 4 mei 2007 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid had kunnen besluiten om geen ontheffing te verlenen, en dat de door [appellant] aangevoerde argumenten niet opgingen. [appellant] stelde dat zijn activiteiten, het verzorgen van praktijklessen motorbootvaren, vergelijkbaar waren met die van waterski- en zeilscholen, die wel in aanmerking komen voor ontheffing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat de onderneming van [appellant] niet voldeed aan de criteria voor ontheffing zoals geformuleerd in het beleid van het dagelijks bestuur.

De Afdeling oordeelde dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de activiteiten van [appellant] niet gelijkgesteld konden worden aan die van de in het beleid genoemde waterski- en zeilscholen. De rechtbank had ook terecht geen bijzondere omstandigheden aangenomen die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200803893/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2008 in zaak nr. 07/2164 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het Plassenschap Loosdrecht e.o.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het dagelijks bestuur van het Plassenschap Loosdrecht e.o. (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan [appellant] ontheffing te verlenen van het verbod om op de Loosdrechtse Plassen met een motorboot sneller dan 12 kilometer per uur te varen (hierna: het snelvaarverbod).
Bij besluit van 4 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2008, verzonden op 25 april 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2009, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.M.J. Meijs, werkzaam bij het Plassenschap, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Scheepvaartverkeerswet, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, tenzij daarin anders is bepaald, verstaan onder bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken: een schriftelijke mededeling aan het scheepvaartverkeer waarmee aan dat verkeer wordt gegeven:
1. […]
2. een inlichting, aanbeveling, gebod of verbod onderscheidenlijk opheffing van een gebod of verbod voor het verkeersgedrag op een bepaalde plaats in of een bepaald gedeelte van een scheepvaartweg.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen, tenzij daarin anders is bepaald, het bevoegd gezag:
a. […]
b. indien het betreft een scheepvaartweg die niet in beheer is bij enig openbaar lichaam: burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de scheepvaartweg is gelegen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, worden beslissingen met betrekking tot het aanbrengen of verwijderen van een verkeersteken genomen door het bevoegd gezag. Dit gezag draagt zorg voor het aanbrengen of verwijderen van verkeerstekens.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan door het bevoegd gezag, zo nodig onder beperkingen, van een gebod of verbod, aangegeven met een verkeersteken, vrijstelling of ontheffing worden verleend. Aan een besluit tot vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Ingevolge het tweede lid wordt bij de toepassing van het eerste lid rekening gehouden met het belang of de belangen, ten dienste waarvan het desbetreffende gebod of verbod is gesteld.
Ingevolge artikel 8 zijn de artikelen 5 tot en met 7 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (hierna: Babsv), wordt in dit besluit verstaan onder verkeersbesluit:
1. een besluit tot het aanbrengen of verwijderen van een verkeersteken dat een gebod of verbod dan wel de opheffing van een gebod of verbod aangeeft;
2. een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken als bedoeld onder 1.
Ingevolge artikel 13 kunnen voor scheepvaartwegen waar verkeerstekens die een gebod of een verbod dan wel een aanbeveling of een inlichting bevatten niet doelmatig zijn, verkeerstekens worden vervangen door bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit Motorboten Plassenschap Loosdrecht e.o. 2003 (hierna: het Besluit Motorboten), wordt in dit besluit verstaan onder gebied: het gebied van het Plassenschap Loosdrecht en omstreken.
Ingevolge artikel 2, voor zover thans van belang, is het de bestuurder van een motorboot, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 8, verboden binnen het gebied sneller te varen dan 12 kilometer per uur.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, kan het dagelijks bestuur van het verbod omschreven in artikel 2 slechts ontheffing verlenen voor dat gedeelte van het gebied, dat op de bij dit besluit behorende kaart met een streeparcering is aangegeven; deze ontheffing kan worden verleend aan natuurlijke personen, verenigingen en bedrijven onder de in de toelichting omschreven voorwaarden.
2.2. De Afdeling stelt vast dat de artikelen 2 en 8, eerste lid, van het Besluit Motorboten, in onderlinge samenhang bezien, moeten worden aangemerkt als een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h ten tweede, van de Scheepvaartverkeerswet en artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b ten tweede, van het Babsv. Dit verkeersbesluit is genomen op grond van artikel 5, eerste lid van de Scheepvaartverkeerswet, gelezen in samenhang met artikel 8 van die wet. Het omvat een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken waarmee het snelvaarverbod wordt afgekondigd, alsmede de mogelijkheid om van dat verbod ontheffing te verlenen.
Het besluit van 17 januari 2007 om [appellant] geen ontheffing van het snelvaarverbod te verlenen, is genomen op grond van artikel 7, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.
2.3. De voorwaarden om voor ontheffing van het snelvaarverbod in aanmerking te komen zijn verwoord in de toelichting op artikel 8, eerste lid, van het Besluit Motorboten. De rechtbank heeft dit deel van de toelichting terecht als beleidsregel aangemerkt. Volgens dit beleid kan, samengevat weergegeven, aan bedrijven die aan nader omschreven criteria voldoen, alsmede aan waterskischolen en zeilscholen een zogeheten bedrijfsontheffing van het snelvaarverbod worden verleend. De rechtbank heeft dit beleid terecht niet onredelijk geacht.
2.4. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur de gevraagde ontheffing in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Hij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de door hem ontplooide activiteiten - het verzorgen van praktijklessen motorbootvaren - vergelijkbaar zijn met die van waterski- en zeilscholen, die volgens het beleid voor ontheffing in aanmerking komen.
2.4.1. Dit betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderneming van [appellant] niet aan de in het beleid geformuleerde criteria om voor ontheffingverlening in aanmerking te komen, voldoet. De rechtbank heeft het standpunt van het dagelijks bestuur dat de door [appellant] ontplooide activiteiten niet met die van de in het beleid genoemde waterski- en zeilscholen op één lijn gesteld kunnen worden, terecht niet onjuist geacht. Zoals volgt uit het beleid en de door het dagelijks bestuur gegeven toelichting, dienen waterski- en zeilscholen immers over een beperkt aantal ontheffingen te beschikken met het oog op het verzorgen van waterskilessen en het verzekeren van de veiligheid van zeilers tijdens onder meer trainingen en wedstrijden. Niet in geschil is dat [appellant] voor de door hem aangeboden vaarbewijscursussen de gevraagde ontheffing niet nodig heeft, nu praktijklessen voor het behalen van het vaarbewijs niet verplicht zijn. Aan de niet nader toegelichte stelling van [appellant] dat dit in de toekomst mogelijk verandert, heeft de rechtbank in dit verband terecht geen gewicht toegekend.
De rechtbank heeft [appellant] voorts terecht niet gevolgd in zijn betoog dat het dagelijks bestuur op grond van bijzondere omstandigheden van het gevoerde beleid had moeten afwijken. Met de rechtbank ziet de Afdeling niet in dat het dagelijks bestuur de stelling van [appellant] dat snelvaren in het gebied dient plaats te vinden op ten minste 100 meter uit de oever en om die reden niet tot aantasting van natuurwaarden leidt, als bijzondere omstandigheid had moeten aanmerken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
350-546.