200808776/2/R2.
Datum uitspraak: 16 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Groningen (hierna: de raad) bij besluit van 20 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijvenpark Westpoort Groningen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door A.H. Wiechertjes, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A. Klok en E. Dijkhuis, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan betreft gedeeltelijk een plan ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en gedeeltelijk een ambtshalve herziening.
2.3. [verzoekers] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij verzoeken bij wege van voorlopige voorziening het goedkeuringsbesluit te schorsen. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [verzoekers] aangegeven dat het verzoek om schorsing betrekking heeft op het noordelijk deel van de rondweg gelegen ten noorden van het Hoendiep en de door het plan mogelijk gemaakte uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande Suikerfabriek, op gronden gelegen ten noorden van het Hoendiep.
2.4. Ten aanzien van de rondweg overweegt de voorzitter dat de raad heeft aangegeven dat de aanleg van het noordelijk deel van de rondweg pas is voorzien in 2012/2013 en heeft toegezegd dat voor de uitspraak op het beroep van [verzoekers] geen werkzaamheden aan het noordelijk deel van de rondweg zullen worden verricht, die tot onomkeerbare gevolgen leiden. Het college heeft dit bevestigd.
2.5. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat het in werking treden van het plan voor zover dat betrekking heeft op het noordelijk deel van de rondweg geen directe gevolgen heeft voor de positie van [verzoekers] en dat zij daarom in zoverre geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de door het plan mogelijk gemaakte uitbreidingsmogelijkheden van de suikerfabriek, overweegt de voorzitter dat ter zitting is komen vast te staan dat het verzoek zich in zoverre richt op twee voorschriften uit het plan. Het gaat om de toevoeging naar aanleiding van een door de suikerfabriek tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze aan artikel 7, lid A II, sub 2, onder a, van de planvoorschriften, inhoudende dat de opslag van goederen zo mogelijk plaatsvindt achter de achtergevel van het bedrijfsgebouw en zoveel mogelijk wordt onttrokken aan het zicht vanaf de openbare weg en de toevoeging aan artikel 8, lid B, sub 2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid B 1 onder e voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kranen, transportleidingen en schoorstenen tot een maximumhoogte van 35 m op het gedeelte van het bestemmingsplanvlak, waar de maximumbouwhoogte van 20 m op de kaart is aangegeven.
2.7. Ten aanzien van de toevoeging aan artikel 7, lid A II, sub 2, onder a, van de planvoorschriften overweegt de voorzitter dat ter zitting is aangegeven dat de afstand van de woning van [verzoekers] tot het dichtstbijzijnde deel van het bedrijventerrein van de suikerfabriek ongeveer 300 m bedraagt. Gelet op deze afstand en nu niet is gebleken dat de opslag zal plaatsvinden op het gedeelte van het bedrijventerrein dat dicht bij de woning is gelegen en het uitsluitend om opslag gaat van met name bieten, is de voorzitter van oordeel dat de planwijziging die betrekking heeft op de opslag van goederen, zo hier al een bindende betekenis aan toekomt, niet tot een onomkeerbare situatie leidt waardoor [verzoekers] zodanig zullen worden benadeeld dat op dit punt tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden overgegaan.
2.8. Ten aanzien van de toevoeging aan artikel 8, lid B, sub 2, onder b, van de planvoorschriften overweegt de voorzitter dat in het thans geldende bestemmingsplan "Hoogkerk-Noord" op de gronden van de suikerfabriek de bestemming "Bedrijven, suikerfabriek -Bs-" rust. Ingevolge artikel 10.5 van de voorschriften van dit plan mogen op deze gronden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat: de hoogte van de transportleidingen maximaal 30,00 m mag bedragen. Ingevolge artikel 27.1, aanhef en onder e, van de voorschriften van dit plan zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals zend- en ontvangsmasten, schoorstenen en dergelijke met geringe horizontale afmetingen tot een hoogte van maximaal 50,00 m. Nu het thans geldende bestemmingsplan in een vrijstellingsmogelijkheid voorziet tot een hoogte van maximaal 50 m, leidt het bestreden planvoorschrift in zoverre niet tot een verslechtering ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Ook anderszins ziet de Afdeling, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding om op dit punt tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan.
2.9. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van [verzoekers] te worden afgewezen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2009