200803952/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2008 in zaak nr. 07/1063 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad) een aanvraag van [appellante] om afgifte van een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2007 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2008, verzonden op 23 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft bericht geen verweerschrift in te dienen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2009, waar [appellante] is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder peiljaar het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om een toevoeging wordt gedaan.
Ingevolge artikel 25, derde lid, voor zover thans van belang, verstrekt de inspecteur die bevoegd is tot heffing van belastingen op verzoek van de raad het belastbaar loon van de rechtzoekende.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet verleend aan hen wier inkomen per jaar € 22.400,00 of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn.
Ingevolge artikel 34a, tweede lid, wordt, indien geen aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, onder inkomen verstaan het belastbaar loon in het peiljaar. Indien geen belastbaar loon beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het verzamelinkomen zo goed mogelijk benadert. De raad stelt dit bedrag vast.
2.2. Bij besluit van 26 september 2006, gehandhaafd in bezwaar, heeft de raad de aanvraag van [appellante] van 17 augustus 2006 om afgifte van een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen, omdat haar belastbaar loon over het peiljaar 2004 € 23.314,00 bedroeg en derhalve de bij de wet gestelde grens van € 22.400,00 overschreed.
2.3. [appellante] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2004 blijkt dat haar verzamelinkomen over dat jaar € 21.582,00 is, zodat dit inkomen onder de bij de wet gestelde grens ligt en de raad haar aanvraag om afgifte van een toevoeging voor rechtsbijstand ten onrechte heeft afgewezen.
2.3.1. Uit door de raad van de belastingdienst verkregen informatie volgt dat het belastbaar loon van [appellante] over het peiljaar 2004 € 23.314,00 bedroeg. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar was geen aanslag inkomstenbelasting vastgesteld, zodat de raad ingevolge artikel 34a, tweede lid, van de Wrb gehouden was uit te gaan van het belastbaar loon. Nu dit loon boven de bij de wet gestelde grens van € 22.400,00 lag, heeft de raad de aanvraag van [appellante] om afgifte van een toevoeging voor rechtsbijstand terecht afgewezen. De rechtbank is terecht tot dezelfde slotsom gekomen.
De omstandigheid dat [appellante] op 6 maart 2007 aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan voor het jaar 2004, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze aangifte dateert van ná het besluit op bezwaar van 5 januari 2007. Om diezelfde reden kan de door [appellante] in hoger beroep overgelegde definitieve aanslag van 26 april 2007 evenmin tot een ander oordeel leiden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009