200804125/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 mei 2008 in zaak nr. 07/1417 in het geding tussen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
Bij onderscheiden besluiten van 7 juni 2005 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [appellante] toegekende huursubsidie herzien, de huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 vastgesteld op € 1.054,62 en de huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 vastgesteld op nihil, alsmede de teveel betaalde subsidie over deze tijdvakken teruggevorderd.
Bij besluit van 20 februari 2007 heeft de minister de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door M.G. Eckhardt, werkzaam bij STV Advocaten te Den Haag, is verschenen.
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen), zijn onder meer de artikelen 26 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) vervallen en zijn de artikelen 1, 9 en 23 van de Hsw gewijzigd. De Aanpassingswet is per 1 september 2005 in werking getreden en geldt voor subsidietijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2006. Aangezien het subsidietijdvak waarop de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 7 juni 2005 betrekking hebben, vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de artikelen 1, 9, 23, 26 en 36 van de Hsw in dit geval van toepassing.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Hsw, voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt slechts huursubsidie toegekend als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, wordt, als de huurder in de loop van het subsidietijdvak het genot van de woning verliest, de huursubsidie ingetrokken met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover geen huur meer is verschuldigd.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, kan de minister ambtshalve of op verzoek van de huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden:
a. bij de toepassing van de artikelen 2, 3, eerste lid, en 4, eerste lid, bepaalde medebewoners buiten beschouwing laten;
b. bij de toepassing van de artikelen 3, derde lid, of 4, derde lid, bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten;
c. het in artikel 8 gestelde meerderjarigheidsvereiste buiten toepassing laten.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van de Hsw of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. Aan het in beroep bestreden besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [locatie A] te [plaats] met ingang van 1 februari 2004 is beëindigd en niet eerder dan 4 november 2005 een aanvraag voor de nieuwe woning aan de [locatie B] is ingediend, zodat voor de tijdvakken 1 februari 2004 tot 1 juli 2004 en 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 ten onrechte aan [appellante] huursubsidie is toegekend. Volgens de minister heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdig een verhuisbericht en een aanvraagformulier voor haar nieuwe woning heeft ingediend. Voorts heeft de minister toepassing van de in artikel 26, eerste lid, van de Hsw neergelegde hardheidsclausule geweigerd, omdat deze bepaling geen betrekking heeft op de door [appellante] gestelde omstandigheid dat zij wegens haar geestelijke gesteldheid niet in staat was tijdig een aanvraagformulier voor haar nieuwe woning in te dienen. Slechts in zeer bijzondere situaties kan geheel of gedeeltelijk worden afgezien van terugvordering, doch van een dergelijke situatie is in dit geval niet gebleken, aldus de minister.
2.3. [appellante] betoogt - samengevat weergegeven - dat de rechtbank heeft miskend dat de minister niet in redelijkheid de toegekende huursubsidie heeft kunnen herzien en tot terugvordering heeft kunnen besluiten. Hiertoe voert zij aan dat zij tijdig haar adreswijziging heeft doorgegeven alsmede een nieuwe aanvraag heeft ingediend en dat aan haar huismeester telefonisch is medegedeeld dat haar aanvraagformulier bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is zoekgeraakt. Voorts voert zij aan dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar geestelijke gesteldheid.
2.3.1. Niet in geschil is dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [locatie A] te [plaats] met ingang van 1 februari 2004 is beëindigd. Uit het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder d, en de systematiek van de Hsw vloeit voort dat van een huurder in de zin van die wet niet meer kan worden gesproken, indien de desbetreffende persoon niet langer het hoofdverblijf heeft in de door hem gehuurde woning. Dat is het geval indien deze persoon het genot van de woning verliest, bijvoorbeeld in het geval van verhuizing. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Hsw is de minister dan gehouden om met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover geen huur meer is verschuldigd, de huursubsidie in te trekken.
De minister heeft, naar hij ter zitting heeft bevestigd, eerst op 4 november 2005 een aanvraagformulier voor de nieuwe woning van [appellante] ontvangen en op grond daarvan aan [appellante] met ingang van 1 december 2005 huursubsidie toegekend. Met de enkele stelling dat aan haar huismeester is medegedeeld dat haar aanvraagformulier in het ongerede is geraakt, wat daarvan ook zij, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij reeds eerder en tijdig een aanvraagformulier voor haar nieuwe woning heeft ingediend en de minister van haar adreswijziging op de hoogte heeft gesteld. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] vanaf 1 februari 2004 geen recht meer had op huursubsidie. Derhalve was de minister ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Hsw bevoegd om bij onderscheiden besluiten van 7 juni 2005 de toekenning van de huursubsidie te herzien.
De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen dat [appellante] redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte aan haar was verleend en de minister ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Hsw bevoegd was om terugwerkende kracht aan de herzieningsbesluiten van 7 juni 2005 te verlenen.
Uit het voorgaande volgt, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, dat de minister ingevolge artikel 36, derde lid, van de Hsw bevoegd was om de ten onrechte aan [appellante] verleende huursubsidie voor de tijdvakken 1 februari 2004 tot 1 juli 2004 en 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 terug te vorderen.
Voor zover [appellante] een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 26, eerste lid, van de Hsw, faalt dit. In die bepaling wordt aan de minister de bevoegdheid toegekend om, indien toepassing van de bepalingen van de Hsw tot een bijzondere hardheid zou leiden, van een aantal nader genoemde bepalingen van die wet af te wijken. De in artikel 26, eerste lid, van de Hsw nader genoemde bepalingen zijn in dit geval niet van toepassing. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij wegens haar geestelijke gesteldheid niet in staat was tijdig een aanvraagformulier voor haar nieuwe woning in te dienen en zij in een zo bijzondere situatie verkeerde, dat de minister niet in redelijkheid tot terugvordering van de teveel betaalde huursubsidie heeft kunnen besluiten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de door [appellante] in beroep overgelegde brief van de Geestelijke Gezondheidszorg Noord- en Midden-Limburg van 30 december 2003 kan worden afgeleid dat zij van 3 november 2003 tot en met 28 december 2003 in een herstellingsoord verbleef. Dit was echter ruim vóór haar verhuizing.
De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat de minister in redelijkheid de teveel betaalde huursubsidie heeft kunnen terugvorderen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009