200803864/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 april 2008 in zaak
nr. 07/658 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Grootegast.
Bij besluit van 6 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grootegast (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het geheel plaatsen van een woning op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 juli 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2007, zaaknummer 06/1320, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 31 juli 2006 vernietigd.
Bij besluit van 21 mei 2007 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2008, verzonden op 15 april 2008, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 mei 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Boersma, en het college, vertegenwoordigd door K.B. Dijkstra, burgemeester, en G.H. Poort-van Drempt, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij uitspraak van 13 maart 2007, zaaknummer 06/1320, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit op bezwaar van 31 juli 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, overwegende dat het college weliswaar niet gehouden is het op zijn verzoek uitgebrachte advies van de welstandscommissie te volgen, maar dat als het college dit advies niet volgt wel duidelijk moet worden gemotiveerd om welke redenen van het advies wordt afgeweken. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom uitvoering van het bouwplan leidt tot een ongewenste stedenbouwkundige situatie. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank bij voormelde uitspraak het besluit van 31 juli 2006 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Vervolgens heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank in de uitspraak van 10 april 2009 heeft miskend dat het college in het nieuwe besluit op bezwaar wederom zonder inhoudelijke motivering is afgeweken van het advies van de welstandscommissie. Voorts voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het advies van de welstandscommissie naast zich neer mocht leggen, voor zover dit niet uitgaat van de door het bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden.
2.3. Het college heeft het nader advies van de welstandscommissie ingewonnen in het kader van de vraag of op de in geding zijnde open plek door middel van vrijstelling van het bestemmingsplan medewerking kan worden verleend aan een bouwplan voor een woning. Gelet hierop hoefde de welstandscommissie zich in dit advies niet te beperken tot de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het betoog is in zoverre terecht voorgedragen. Het kan echter niet leiden tot het ermee beoogde doel. Voor het oordeel dat het college wederom zonder motivering aan het advies van de welstandscommissie voorbij is gegaan, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. De opmerking van het college in het besluit op bezwaar dat het geven van een advies inzake stedenbouwkundige aspecten niet tot de taak of deskundigheden van de welstandscommissie behoort, doet er niet aan af dat het college in dat besluit het standpunt dat de welstandscommissie in haar advies heeft ingenomen uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft bestreden. Het college komt daarbij tot de conclusie dat de geconstateerde stedenbouwkundige bezwaren zwaarder dienen te wegen dan het positieve advies van de welstandscommissie.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het rapport van stedenbouwkundig bureau Buro Vijn (hierna: Buro Vijn) niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert hij aan dat Buro Vijn niet is aan te merken als een onafhankelijke deskundige en, voorts, dat het rapport feitelijke onjuistheden bevat.
2.4.1. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat het bouwplan leidt tot een stedenbouwkundig ongewenste situatie, heeft het college advies ingewonnen bij Buro Vijn. In de omstandigheid dat Buro Vijn tevens opsteller is van het nieuwe bestemmingsplan "Oldekerk-Niekerk", heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het rapport van Buro Vijn niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat een stedenbouwkundig bureau als ter zake kundig moet worden aangemerkt. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het college vanwege daaraan klevende gebreken niet op voormeld rapport had mogen afgaan. In de gestelde omstandigheid dat in het rapport ten aanzien van het bouwplan van onjuiste bebouwingspercentages wordt uitgegaan, kan, wat daar van zij, geen grond worden gevonden voor een ander oordeel. Ook indien wordt uitgegaan van de door [appellant] berekende bebouwingspercentages zal met de bouw van de woning de doorkijk naar het achterliggende open gebied meer worden belemmerd dan wanneer slechts de op het perceel bij recht toegestane bouwmogelijkheden worden benut. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan niet heeft kunnen weigeren. Hiertoe voert hij aan dat het open plekkenbeleid niet van toepassing is op het perceel. Voorts voert hij aan dat geen sprake is van precedentwerking, nu geen sprake is van gelijke gevallen.
2.5.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
Het college hanteert als beleidslijn ten aanzien van het gebied Oldekerk-Niekerk, waarin het perceel is gelegen, dat, behoudens op enkele specifiek geselecteerde plekken, geen opvulling met nieuwe woningen dient plaats te vinden op open plekken tussen bestaande bebouwing. Het bestemmingsplan "Oldekerk-Niekerk", waaraan de bouwaanvraag is getoetst, is gebaseerd op dit beleid. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het perceel niet als een open plek in de zin van zijn beleid mocht beschouwen. Dat het perceel buiten het bestaande bouwvlak bij recht bebouwd mag worden met gebouwen en aangebouwde overkappingen tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van respectievelijk 50 m2 en 25 m2 heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel, aangezien dit op een perceel met een omvang van ongeveer 830 m2 een marginale bebouwingsomvang betreft. Ook de omstandigheid dat het perceel thans begroeid is met coniferen maakt niet dat het perceel niet als open plek mag worden aangemerkt. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat, zolang de plek niet is volgebouwd, doorkijk naar het achterliggende landschap voor de toekomst mogelijk blijft.
De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de vrees voor precedentwerking niet in redelijkheid aan de weigering vrijstelling te verlenen mede ten grondslag heeft mogen leggen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat tussen de bestaande bebouwing aan de zuidkant van het lint Eekebuursterweg/Smidshornerweg meerdere open plekken bestaan, waar eveneens een woonbestemming geldt en ruimte bestaat voor een extra bouwvlak. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college, mede gelet op het voorgaande, in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft mogen weigeren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009