ECLI:NL:RVS:2009:BH3241

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803812/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding door de gemeenteraad van Het Bildt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 14 april 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de toekenning van planschadevergoeding door de gemeenteraad van Het Bildt. Bij besluiten van 1 april 2004 en 20 april 2006 heeft de gemeenteraad aan [appellant] en [belanghebbende] een planschadevergoeding toegekend van respectievelijk € 2.000,00 en € 8.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Na een bezwaarprocedure heeft de gemeenteraad op 5 juli 2007 de eerder toegekende bedragen gewijzigd naar € 6.500,00 en € 11.000,00. [appellant] was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 januari 2009 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan relevante plannen en vergunningen die van invloed waren op de schadevergoeding. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de door [appellant] genoemde reconstructieplannen en milieuvergunningen niet onder de relevante wetgeving vallen voor planschadevergoeding. De Afdeling bevestigde dat de gemeenteraad op basis van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) de schade had vastgesteld en dat dit advies als onafhankelijk en deskundig kon worden beschouwd.

De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad bij de taxatie van de schade rekening had gehouden met alle relevante factoren en dat de ingangsdatum van de wettelijke rente correct was vastgesteld. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200803812/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2008 in zaak nr. 07/1876 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Het Bildt.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 1 april 2004 en van 20 april 2006 heeft de raad van de gemeente Het Bildt (hierna: de gemeenteraad) [appellant] en [belanghebbende] een planschadevergoeding toegekend ten bedrage van € 2.000,00 onderscheidenlijk € 8.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2002 onderscheidenlijk 8 oktober 2004.
Bij besluit van 5 juli 2007 heeft de gemeenteraad opnieuw beslist op het door [appellant] tegen het besluit van 1 april 2004 gemaakte bezwaar, dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de bij besluit van 1 april 2004 toegekende planschadevergoeding gewijzigd vastgesteld op € 6.500,00. Bij dit besluit heeft de gemeenteraad tevens het door [appellant] tegen het besluit van 20 april 2006 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de bij besluit van 20 april 2006 toegekende planschadevergoeding gewijzigd vastgesteld op € 11.000,00.
Bij uitspraak van 14 april 2008, verzonden op 16 april 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2008.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 200803817/1, ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar [appellant], in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. Jungerman, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant] is sinds 5 juni 1979 eigenaar van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Minnertsga, sectie B, nummer 2579. Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van de met vrijstellingen als bedoeld in artikel 19 van de WRO gerealiseerde uitbreidingen van bedrijfsgebouwen van de [firma] op het perceel [locatie] te [plaats] en als gevolg van het bestemmingsplan "Minnertsga 2000". In dit bestemmingsplan zijn, voor zover thans van belang, het [schildersbedrijf] en het bedrijf van de [firma] als zodanig bestemd.
2.3. De gemeenteraad heeft aan het besluit op bezwaar van 5 juli 2007 een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) uit april 2007 (hierna: het SAOZ-advies) ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is [appellant] door een wijziging van het planologisch regiem in een nadeliger positie komen te verkeren. De SAOZ heeft de daaruit voortvloeiende schade begroot op een totaalbedrag van € 17.500,00.
2.4. [appellant] betoogt - samengevat weergegeven - dat de rechtbank bij de beoordeling van het besluit van 5 juli 2007 ten onrechte voorbij is gegaan aan het reconstructieplan en aan een aan het [schildersbedrijf] verleende milieuvergunning, de overtredingen van het voorheen geldende bestemmingsplan en van de milieuvergunning en de daardoor veroorzaakte milieuoverlast. Volgens hem dient deze milieuvergunning als een impliciete vrijstelling van het voorheen geldende bestemmingsplan te worden aangemerkt.
2.4.1. In artikel 49, eerste lid, van de WRO is limitatief bepaald welke besluiten aan een verzoek om planschadevergoeding ten grondslag kunnen worden gelegd. Het door [appellant] genoemde reconstructieplan behoort daar niet toe, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Reeds hierom behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de betekenis van reconstructieplannen geen bespreking. Een milieuvergunning behoort evenmin tot de in artikel 49, eerste lid, van de WRO genoemde besluiten, zodat de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen dat ook die vergunning niet bij het verzoek om planschadevergoeding diende te worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de door [appellant] gestelde overtredingen. Voorts biedt artikel 49, eerste lid, van de WRO geen grondslag voor planschadevergoeding op grond van fictieve besluiten, zoals [appellant] voorstaat. Het betoog faalt derhalve.
2.5. [appellant] betoogt voorts - samengevat weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte de SAOZ heeft aangemerkt als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad in beginsel op een door de SAOZ uitgebracht advies mag afgaan. Volgens hem is dit uitgangspunt onjuist en wetenschappelijk weerlegbaar. Daartoe verwijst hij naar uitspraken waarin de Afdeling adviezen van de SAOZ als onvolledig of onzorgvuldig voorbereid heeft aangemerkt. [appellant] betoogt in dit verband voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met het door hem overgelegde rapport van Langhout van augustus 2004 (hierna: rapport Langhout) noch met de door Boskma opgestelde taxatie van december 2005 (hierna: rapport Boskma) aannemelijk heeft gemaakt dat het SAOZ-advies van april 2007 gebrekkig is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de taxatie van de schade, gezien het SAOZ-advies, rekening is gehouden met alle relevante schadefactoren en dat niet is gebleken dat de waardevaststelling voor onjuist moet worden gehouden.
2.5.1. Vooropgesteld wordt dat een verzoeker om planschadevergoeding een terzake door de SAOZ aan het bestuursorgaan uitgebracht advies in beginsel kan bestrijden met een eigen tegenadvies dat is opgesteld door een onafhankelijke deskundige. Aannemelijk gemaakt dient te worden dat het advies dat het bestuursorgaan aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven.
De door [appellant] aangevoerde stellingen ten aanzien van advisering door de SAOZ in het algemeen en de verwijzingen naar uitspraken van de Afdeling waarin SAOZ-adviezen als gebrekkig zijn aangemerkt, zijn onvoldoende voor de conclusie dat de rechtbank reeds hierom ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het SAOZ-advies van april 2007 geen zodanige inhoudelijke gebreken kleven dat de gemeenteraad dit niet aan het besluit van 5 juli 2007 ten grondslag heeft kunnen leggen en de SAOZ in dit geval als een onafhankelijke deskundige is te beschouwen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad gezien het SAOZ-advies bij de taxatie van de te vergoeden schade met alle relevante schadefactoren rekening heeft gehouden. Volgens het SAOZ-advies is de situeringswaarde van de onroerende zaak aangetast door nadelige zichteffecten en enige geluid- en verkeershinder als gevolg van het vrijstellingsbesluit uit 1982 en een vergelijkbare verslechtering als gevolg van het vrijstellingsbesluit uit 1995. Als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan "Minnertsga 2000" is, naast de toegenomen invloed van bedrijfsactiviteiten en het daarmee samenhangende verkeer, door zichtverslechtering en schaduwwerking de belevingswaarde van de onroerende zaak verminderd. Daarmee is, anders dan [appellant] betoogt, in het SAOZ-advies uiteengezet en onderbouwd waaruit de vermindering van de situeringswaarde en belevingswaarde bestaat en bestaat geen grond voor het oordeel dat het SAOZ-advies in zoverre onvoldoende helder, inconsistent of onvolledig is.
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de vaststelling van de waardedaling van het object door de SAOZ voor onjuist moet worden gehouden. Niet aannemelijk is gemaakt dat de in het SAOZ-advies genoemde bedragen niet zijn gelegen binnen bij taxaties redelijkerwijs te accepteren marges. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de rapporten Langhout en Boskma wat betreft de waardedaling en de vaststelling van schadebedragen niet zijn onderbouwd en dat uit het rapport Boskma niet blijkt of hieraan een planologische vergelijking ten grondslag is gelegd. De door [appellant] overgelegde rapporten dateren bovendien van vóór het SAOZ-advies en houden derhalve geen inhoudelijke reactie in op het SAOZ-advies van april 2007.
Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat het SAOZ-advies gebrekkig is of onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de gemeenteraad hiervan niet heeft kunnen uitgaan. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeenteraad is uitgegaan van een juiste ingangsdatum van de wettelijke rente. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat zijn verzoek om planschadevergoeding van 13 juni 2002 ook betrekking had op de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan "Minnertsga 2000".
2.6.1. In zijn planschadeverzoek van 13 juni 2002 heeft [appellant] verzocht om vergoeding van planschade die hij lijdt als gevolg van de uitbreidingen van de [firma]. Deze uitbreidingen zijn gerealiseerd met vrijstellingsbesluiten als bedoeld in artikel 19 van de WRO. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dit verzoek niet ook een verzoek om planschadevergoeding als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan "Minnertsga 2000" is vervat. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het op verzoek van [appellant] opgestelde rapport van Langhout ten aanzien van het verzoek van 13 juni 2002 is vermeld dat in het verzoekschrift niet wordt gevraagd om schadevergoeding als gevolg van voornoemd bestemmingsplan. Langhout heeft daarbij [appellant] geadviseerd om een aanvullend verzoek om planschadevergoeding in te dienen. Een dergelijk verzoek heeft [appellant] ook op 7 oktober 2004 gedaan. Het betoog faalt derhalve.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009
85-496.