200900266/2/H1.
Datum uitspraak: 13 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats], en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 december 2008 in zaak nr. 08/246 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
Bij besluit van 3 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem (hierna: het college) aan de stichting Stichting Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen (hierna: de stichting) vrijstelling verleend voor het gebruik van de percelen behorende bij Huis de Voorst te Eefde ten behoeve van horeca-activiteiten en erfgoedlogies.
Bij uitspraak van 4 december 2008, verzonden op 5 december 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [verzoekster] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, hebben [verzoekster] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar [verzoekster] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. A. de Bert en S.M. Tannemaat, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt in dit geval temeer nu de rechter in eerste aanleg het desbetreffende besluit, voor zover daartegen door [verzoekster] beroep is ingesteld, in stand heeft gelaten. Daarbij geldt dat een houder van een vrijstelling op eigen risico van een vrijstelling gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.3. [verzoekster] en anderen betogen - kort weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen voor het gebruik van Huis de Voorst voor horeca-activiteiten. Zij stellen geluidsoverlast te ondervinden van deze activiteiten. Zij voeren daartoe aan dat niet aan de in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) opgenomen grenswaarden wordt voldaan en dat zij betwijfelen of afdoende akoestische maatregelen kunnen worden getroffen.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 mei 2008 in zaak nr.
200708226/1), dient de vraag of het project voldoet aan de krachtens het Besluit te stellen geluidsnormen te worden bezien in een milieuprocedure. Thans kan slechts aan de orde zijn de vraag of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de vrijstelling niet kan worden verleend, omdat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het Besluit opgenomen geluidsnormen.
In de aan het besluit tot het verlenen van vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing is slechts gesteld dat de activiteiten dienen te worden gemeld op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, thans het hiervoor vermelde Besluit, en dat bij deze melding een akoestisch onderzoek dient te worden gevoegd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien nodig, met toepassing van het Besluit maatwerkvoorschriften worden opgelegd. Uit het bij de rechtbank overgelegde akoestisch onderzoek "akoestisch onderzoek Huis de Voorst" van 18 augustus 2008 (hierna: het onderzoek), dat in opdracht van Huis de Voorst is opgesteld, volgt dat bij een binnenniveau van 105 dB(A) muziekgeluid overschrijdingen optreden van de volgens het Besluit toelaatbare geluidsniveaus ter plaatse van de omliggende woningen, waaronder de recreatiewoning van [verzoekster] en anderen.
Er bestaat evenwel onvoldoende grond voor het oordeel dat ernstig moet worden betwijfeld of naleving van de in het Besluit opgenomen geluidsnormen mogelijk is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het onderzoek de openstaande raampartijen en deuren de maatgevende bronnen zijn voor de overschrijding van de in het Besluit opgenomen geluidsnormen, welke overschrijding volgens het onderzoek eenvoudig is te reduceren door het sluiten van de ramen en deuren. Voorts kunnen blijkens het onderzoek andere maatregelen worden getroffen om verdere overschrijdingen van de in het Besluit opgenomen grenswaarden tegen te gaan. Het betreft het isoleren van de zwakke geveldelen dan wel het aanschaffen van geluidsapparatuur waarmee het binnenniveau van het muziekgeluid wordt gereduceerd. Volgens het college heeft de exploitant van Huis de Voorst zich bereid getoond maatregelen te treffen ter vermindering van de geluidsproductie. Mede gezien de brief van het college aan de exploitant van Huis de Voorst van 13 januari 2009, gaat de voorzitter ervan uit dat hangende de bodemprocedure een akoestisch onderzoek wordt overgelegd waaruit blijkt welke maatregelen getroffen gaan worden dan wel zijn getroffen om aan de in het Besluit opgenomen grenswaarden te voldoen en of het college, zo nodig, overgaat tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in het Besluit.
Nu zich niet de situatie voordoet dat op voorhand aannemelijk is dat met de te treffen maatregelen niet aan de in het Besluit opgenomen geluidsnormen kan worden voldaan en dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet bevestigd zal worden, althans uiteindelijk zal blijken dat geen vrijstelling mocht worden verleend, ziet de voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2009