ECLI:NL:RVS:2009:BH3230

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806389/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR na beroertes

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een verklaring van geschiktheid te registreren voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B. Het CBR had op 19 juni 2007 besloten om deze verklaring te weigeren, na een eerdere herkeuring door neuroloog Keunen, die concludeerde dat [appellant] na twee beroertes een onbewuste hemianopsie aan de linkerzijde had opgelopen. Dit advies leidde tot de beslissing van het CBR om geen verklaring van geschiktheid te registreren.

De rechtbank 's-Gravenhage had op 15 juli 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 20 januari 2009 werd [appellant] vertegenwoordigd door zichzelf, terwijl het CBR werd vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat het CBR in redelijkheid op de conclusies van neuroloog Keunen heeft kunnen baseren. [appellant] had de bevindingen van de neurologen niet met een deskundigenrapport kunnen weerleggen.

De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was om het besluit van het CBR te herzien en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200806389/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juli 2008 in zaak nr. AWB 07/7490 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd een verklaring van geschiktheid te registreren ten behoeve van [appellant] voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B.
Bij besluit van 12 september 2007 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2009, waar [appellant], in persoon, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, medewerker in dienst van het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het reglement) worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief verklaringen van geschiktheid door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 104, eerste lid, voor zover thans van belang, kan, indien de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister wordt geregistreerd, hij binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Hoofdstuk 7.6 van deze bijlage is getiteld "Doorbloedingsstoornissen van de hersenen"
Ingevolge dit hoofdstuk omvatten doorbloedingsstoornissen van de hersenen beroerten (hersenbloeding of herseninfarct, ook wel CVA), TIA's (transient ischemic attacks), verwijdingen van slagaders (aneurysmata) en andere vaatmisvormingen van de hersenvaten.
Ingevolge punt 7.6.1.2. is men na een beroerte ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 voor een periode van zes maanden. Na die termijn is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts. Bij afwezigheid van geestelijke of lichamelijke functiestoornissen bestaat geschiktheid voor onbepaalde tijd. Als er functiestoornissen aanwezig zijn volgt een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR). Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn 5 jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
2.2. Op 10 oktober 2006 heeft [appellant] bij het CBR een eigen verklaring ingediend ter verkrijging van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B. In dat kader is hij, omdat hij in 2004 en 2006 een beroerte heeft gehad, onderzocht door neuroloog Vries. Deze heeft een vertraagd begrip en een hemianopsie aan de linkerzijde geconstateerd en heeft daarom het CBR geadviseerd [appellant] op te roepen voor een rijtest. Voor de rijtest heeft [appellant] een onvoldoende resultaat behaald. Op basis van de gestelde diagnose in combinatie met de onvoldoende rijtest is hem een verklaring van geschiktheid geweigerd. Op verzoek van [appellant] heeft een herkeuring plaatsgevonden. Deze is uitgevoerd door neuroloog Keunen. Deze concludeert in zijn brief van 11 juni 2007 dat [appellant] na de beroerte een onbewuste hemianopsie aan de linkerzijde heeft opgelopen en adviseert het CBR om geen verklaring van geschiktheid te registreren in het rijbewijzenregister.
2.3. [appellant] betoogt dat het onderzoek uitgevoerd door neuroloog Keunen in het kader van de herkeuring onzorgvuldig is geweest. Hij weerspreekt de diagnose dat hij een onbewuste hemianopsie heeft opgelopen aan de linkerzijde.
2.4. Het hoger beroep slaagt niet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het CBR zijn standpunt in het bij de rechtbank bestreden besluit niet in redelijkheid mede op de conclusies van neuroloog Keunen heeft kunnen baseren. Niet is gebleken dat het door hem opgestelde rapport naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud zodanige gebreken vertoont dat het CBR daarin een aanleiding had moeten vinden dit rapport niet mede ten grondslag te leggen aan het besluit omtrent de geschiktheid en een andere uitslag vast te stellen. Dit geldt te meer, nu [appellant] de bevindingen van beide neurologen niet door middel van het overleggen van een deskundigenrapport heeft bestreden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009.
176-591.