200804086/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder, appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 april 2008 in zaak nr. 07/1134 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (hierna: het college) aan [wederpartij] bouwvergunning geweigerd voor het veranderen van een windturbine op het perceel [locatie] te [woonplaats].
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juni 2007 vernietigd, het besluit van 17 oktober 2006 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I. Holl en N.E.G.L. Christiaens, ambtenaren van de gemeente, bijgestaan door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
2.1. Op het perceel is een windturbine opgericht met een ashoogte van 53,5 m waarop een machinegondel is geplaatst waaraan drie rotorbladen met een lengte van elk 23,5 m zijn bevestigd. Het bouwplan voorziet in een verlaging van de mast tot een hoogte van 50 m en een vervanging van de machinegondel waaraan drie rotorbladen van elk 26 m worden bevestigd.
2.2. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan niet leidt tot een vergroting van de bestaande afwijkingen naar de aard en mitsdien is toegestaan ingevolge het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, windmolens op agrarische bouwpercelen/aanvulling straalpaden, 2e wijziging" (hierna: het bestemmingsplan) dat een gedeeltelijke vernieuwing of verandering van een windmolen toelaat mits de bestaande afwijkingen van het bestemmingsplan daarbij naar de aard niet worden vergroot.
2.3. Anders dan het college betoogt, zijn de wijzigingen van de windturbine waarin het bouwplan voorziet niet zodanig van omvang dat sprake is van een vergroting van de bestaande afwijkingen van het bestemmingsplan naar de aard. Die wijzigingen leiden niet tot een andersoortige windturbine dan de bestaande. Dat de planwetgever, zoals het college betoogt, met de overgangsbepaling heeft beoogd iedere vergroting van de omvang van bestaande windturbines uit te sluiten, leidt, nu zulks niet in de overgangsbepaling is vastgelegd, niet tot een andere conclusie. De bewoordingen van deze bepaling bieden geen aanknopingspunt voor de door het college voorgestane uitleg daarvan. Dat de overgangsbepaling in die zin moet worden verstaan valt evenmin af te leiden uit de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2001, in zaak nr. 200100272/1, over het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan, waarnaar het college heeft verwezen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het college is in de uitspraak van heden in zaak nr.
200804085/1, in de proceskosten veroordeeld. Nu sprake is van samenhangende zaken ziet de Afdeling aanleiding de te vergoeden proceskosten in deze zaak te matigen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 161,00 (zegge: honderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Noordoostpolder aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009