200802316/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 februari 2008 in zaak nr. 06/7723 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 16 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan Spuigroep B.V. bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een benzinestation met winkel en wasboxen op het perceel, plaatselijk bekend tegenover Fruitweg 28 te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2008, verzonden op 21 februari 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. Smittenaar-Van der Geer en R. Vingerling, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een parkeerprobleem aan de overkant van het water niet ingrijpend is in zijn directe leefomgeving, nu door het verdwijnen van parkeerplaatsen ten behoeve van het bouwplan en de realisering van een partycentrum op een buurperceel de parkeeroverlast voor zijn woning zal toenemen.
2.3. Dit betoog faalt. Tussen de woning van [appellant] en het perceel is nog een ander perceel met bebouwing, alsmede water gelegen. [appellant] heeft niet bestreden dat hij, mede als gevolg van tussenliggende bebouwing, geen zicht heeft op het te realiseren benzinestation. De afstand van de woning van [appellant] tot het perceel bedraagt hemelsbreed ongeveer 260 meter. De loopafstand van de woning van [appellant] tot het perceel bedraagt ongeveer 500 meter. De ruimtelijke uitstraling van het te realiseren benzinestation is niet zodanig dat [appellant] daardoor direct in zijn belang wordt geschaad. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, gelet op de ligging van de woning van [appellant] en de afstand van zijn woning tot het perceel, niet aannemelijk kan worden geacht dat de parkeerdruk in zijn directe omgeving zal toenemen ten gevolge van de realisering van het benzinestation.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009