ECLI:NL:RVS:2009:BH2535

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803130/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake vrijstelling voor detailhandelsactiviteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 9 april 2008 het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sevenum, dat op 21 augustus 2007 vrijstelling heeft verleend voor de wijziging van het gebruik van een garage ten behoeve van detailhandelsactiviteiten. De appellanten hebben tegen dit besluit geen zienswijzen ingediend, wat volgens de rechtbank leidde tot de niet-ontvankelijkheid van hun beroep. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat zij niet op de hoogte waren van de noodzaak om zienswijzen in te dienen, omdat dit niet expliciet in de kennisgeving van het ontwerpbesluit was vermeld.

De Raad van State overweegt dat de kennisgeving wel degelijk aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht voldoet, aangezien daarin is vermeld dat belanghebbenden de mogelijkheid hadden om zienswijzen naar voren te brengen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het niet indienen van zienswijzen niet verschoonbaar is, en dat de appellanten niet in hun standpunt kunnen worden gevolgd dat zij op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om het verzuim te herstellen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellanten tegen het besluit van 11 november 2008 eveneens niet-ontvankelijk, omdat zij ook tegen dit besluit geen zienswijzen hebben ingediend. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200803130/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten]
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 april 2008 in zaak
nr. 07/1596 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sevenum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sevenum (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling verleend voor de wijziging van het gebruik van de garage aan de [locatie] te [plaats] ten behoeve van detailhandelsactiviteiten.
Bij uitspraak van 9 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 11 november 2008 heeft het college opnieuw vrijstelling verleend voor de wijziging van het gebruik van de garage aan de
[locatie] te [plaats] ten behoeve van detailhandelsactiviteiten.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 3 december 2008 beroep ingesteld.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door drs. Th.D.J.M. Wedemeijer, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Peters, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouders], bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellanten] geen zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit tot verlening van vrijstelling en geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om het niet naar voren brengen van zienswijzen op grond van artikel 6:13 van de Awb verschoonbaar te achten.
[appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen en hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.1. Het door [appellanten] gestelde dat zij er niet mee bekend konden zijn dat het naar voren brengen van zienswijzen een voorwaarde is voor het instellen van beroep, nu dit niet in de kennisgeving van het ontwerpbesluit is vermeld, leidt niet tot het oordeel dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. In de kennisgeving van het ontwerpbesluit is vermeld dat belanghebbenden tot 5 april 2007 mondeling en schriftelijk zienswijzen naar voren kunnen brengen. Aldus is voldaan aan de in artikel 3:12, derde lid, van de Awb neergelegde eis dat in de kennisgeving wordt vermeld wie in de gelegenheid wordt gesteld om zienswijzen naar voren te brengen en op welke wijze dit kan geschieden. In de kennisgeving van het ontwerpbesluit behoeft niet te worden vermeld dat het naar voren brengen van zienswijzen een voorwaarde is voor het instellen van beroep tegen het definitieve besluit.
2.2.2. [appellanten] kunnen niet worden gevolgd in hun standpunt dat de rechtbank hen op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid had moeten stellen het verzuim om zienswijzen naar voren te brengen te herstellen. Het niet indienen van zienswijzen over een ontwerpbesluit betreft geen verzuim dat met toepassing van dat artikel 6:6 van de Awb, of anderszins, kan worden hersteld.
2.2.3. De omstandigheid dat eerst na een aantal maanden na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit een definitief besluit is genomen, is - anders dan [appellanten] betogen - niet relevant voor de vraag of het niet naar voren brengen van zienswijzen in redelijkheid niet verwijtbaar moet worden geacht. De duur van de procedure houdt daarmee geen verband.
2.2.4. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat door middel van een telefoongesprek met een wethouder mondelinge zienswijzen zijn ingediend als bedoeld artikel 3:15 van de Awb dan wel dat het college de tijdens dat telefoongesprek gedane uitlatingen als zodanig had moeten opvatten.
2.2.5. In hetgeen [appellanten] overigens hebben aangevoerd kan evenmin grond worden gevonden voor het oordeel dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
2.2.6. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2007 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Bij besluit van 11 november 2008 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 9 april 2008 in zaak nr. 07/1595, waarbij het besluit van 21 augustus 2007 is vernietigd, opnieuw vrijstelling verleend voor de wijziging van het gebruik van de garage aan de [locatie] te [plaats] ten behoeve van detailhandelsactiviteiten. Dit besluit bouwt voort op het hetzelfde ontwerpbesluit als het ontwerpbesluit dat heeft geleid tot het besluit van 21 augustus 2007. Nu - zoals hiervoor is overwogen – [appellanten] over dat ontwerpbesluit geen zienswijzen naar voren hebben gebracht en geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten, is hun beroep tegen het besluit van 11 november 2008 eveneens niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellanten] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sevenum van 11 november 2008 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
190-552.