200806358/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a., gevestigd te Zenderen,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluiten van 7 april 2008 heeft Senter Novem in opdracht van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) positief beslist op het verzoek van het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: het Besluit) met betrekking tot het storten van 78.700 ton te onderscheiden categorieën van afvalstoffen binnen de afvalverwerkingsinrichting (locatie Elhorst Vloedbelt, gemeente Borne) gelegen op het perceel Almelosestraat 3 te Zenderen.
Bij besluiten van 24 april 2008 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Twence B.V. zes ontheffingen van het in artikel 1 van het Besluit gestelde stortverbod verleend voor het storten van de in dat artikel weergegeven afvalstoffen in de categorieën 13, 19, 22, 27, 30, 31onderscheidenlijk 32.
Bij besluit van 7 juli 2008 heeft het college het door de stichting en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen en anderen (hierna: de stichting en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 september 2008.
Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2008, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Oordt en ing. S. Lont, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Twence, vertegenwoordigd door mr. drs. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo.
2.1. Twence heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de stichting en Stichting behoud Elhorst Vloedbelt in deze procedure geen belanghebbenden zijn.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.2. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (de uitspraken van 6 augustus 2008 in zaak nr.
200703157/1en 11 februari 2009 in zaak nr.
200707656/1), raken, gelet op de statutaire doelstelling van beide stichtingen en hun feitelijke werkzaamheden, de belangen van beide stichtingen de primaire besluiten, zodat zij belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, in samenhang met het eerste lid, van de Awb. Hun beroep zijn in zoverre ontvankelijk.
2.2. De stichting en anderen betogen dat zij ten onrechte niet zijn gehoord.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat van de hoorplicht kan worden afgezien, omdat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn. Dit omdat reeds op 2 juni 2008 op de bezwaren is beslist in soortgelijke zaken waarbij zij zijn gehoord.
2.2.2. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb) dient een belanghebbende te worden gehoord voordat het bestuursorgaan beslist op het bezwaar.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.2.3. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er, naar objectieve maatstaven, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De stichting en anderen hadden, nu een verzoek om ontheffing telkens een individuele beoordeling van het college vergt, tijdens een hoorzitting wellicht alsnog nieuwe gezichtspunten omtrent de specifieke omstandigheden van het geval naar voren kunnen brengen. De omstandigheid dat de stichting en anderen reeds dezelfde bezwaren tegen eerder soortgelijke zaken naar voren hebben gebracht, doet er niet aan af. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:2, in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb door het besluit van 24 april 2008 kennelijk ongegrond te oordelen en de stichting en andere niet in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Deze beroepsgrond slaagt.
2.3. De stichting en anderen betogen dat met het verlenen van de ontheffingen meer capaciteit wordt toegestaan dan de in de milieuvergunning toegestane maximale stortcapaciteit en dit is volgens de stichting en andere in strijd met artikel 8.9 van de Wet milieubeheer.
2.3.1. Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt, voor zover hier van belang, het bevoegde gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet.
2.3.2. Artikel 8.9 van de Wet milieubeheer is van toepassing als het gaat om het verlenen van een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Het artikel vormt geen toetsingskader voor het verlenen van een ontheffing, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit. Het betoog mist feitelijke grondslag en faalt derhalve.
2.4. Wat de overige gronden betreft, hebben de stichting en anderen zich in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de gronden van bezwaar. In het bestreden besluit heeft het college van gedeputeerde staten zijn reactie daarop gegeven. De stichting en anderen hebben noch in de beroepschriften, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Ook voor het overige zijn, mede gezien de uitspraak van de Afdeling van dezelfde datum in zaak nr.
200707656/1, daarvoor geen gronden. Deze beroepsgronden falen.
2.5. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 7 juli 2008 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 7 juli 2008, kenmerk 2008/0100450. A'08-051;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten tot vergoeding van bij de Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 686,18 (zegge: zeshonderdzesentachtig euro en achttien cent), waarvan 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan de stichting en andere onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
VI. gelast dat provincie Overijssel aan de Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009