ECLI:NL:RVS:2009:BH2503

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805037/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • H. Troostwijk
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor kalverenschuren in Ede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 21 mei 2008 het beroep van de appellanten ongegrond verklaarde. De zaak betreft een bouwvergunning die op 13 april 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Ede is verleend aan de vergunninghouder voor het veranderen van kalverenschuren op een perceel in Ede. De appellanten, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, voerden aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het bedrijf van de vergunninghouder geen volwaardig bedrijf is dat mag uitbreiden. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunning terecht was verleend.

Tijdens de zitting op 8 januari 2009, waar de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat, en de vergunninghouder ook vertegenwoordigd was, werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat de afstandseisen in het bestemmingsplan enkel betrekking hebben op de situering van de gebouwen en niet op de omvang van het bouwperceel. De vergunninghouder heeft een kadastrale omvang van 10.263 m2, wat ruimte biedt voor een bouwperceel van 1 hectare. De totale bebouwing op het perceel, inclusief de uitbreiding, overschrijdt niet de 5000 m2.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 11 februari 2009.

Uitspraak

200805037/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 mei 2008 in zaak
nr. 08/277 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van kalverenschuren op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 december 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2008, verzonden op 23 mei 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr. 200801825/1, behandeld op 8 januari 2009, waar [appellanten], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door H. Aarnink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, als belanghebbende gehoord.
Na de zitting is de zaak gesplitst van zaak nr. 200801825/1.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een vergroting van de bij besluit van 19 december 2006 vergunde kalverenschuren. Om de vergroting mogelijk te maken is een oude schuur op het perceel gesloopt.
2.2. Ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Artikel 30-herziening Agrarisch Buitengebied" dient, voor zover thans van belang, voor gebouwen voor overige wegen een afstand van 20 meter tot de as van de weg te worden aangehouden. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 meter dan wel ten minste de bestaande afstand te bedragen, als deze kleiner is.
Ingevolge artikel 4, derde lid, onder b, voor zover thans van belang, is ten behoeve van agrarische bedrijven bebouwing toegestaan uitsluitend voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van op de plankaart of bijlagekaart met "agrarisch bedrijf" aangegeven bestaande bedrijven.
De bebouwing dient per bedrijf te worden gegroepeerd op een aaneengesloten vlak van ten hoogste 1 hectare voor de met "groot" aangegeven bedrijven, waarbij maximaal 50% van het vlak bebouwd mag worden.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat het bedrijf van [vergunninghouder] geen volwaardig bedrijf is dat mag uitbreiden.
Voorts voeren [appellanten] daartoe aan dat de noodzaak van de met het bouwplan voorziene vergroting, mede gelet op hetgeen in de toelichting bij het bestemmingsplan in dit verband nader is uiteengezet, niet is aangetoond. Ter ondersteuning van hun betoog verwijzen zij naar de door hen hangende beroep en hoger beroep ingediende reacties op het door [vergunninghouder] in bezwaar overgelegde rapport "Bedrijfsontwikkelingplan Kalverhouderij" van LTO Noord Advies (hierna: het LTO-rapport).
[appellanten] voeren daartoe ten slotte aan dat als gevolg van het bouwplan het maximum bebouwingspercentage van het te bebouwen vlak wordt overschreden.
2.3.1. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
200801825/1, betrekking hebbend op de op 19 december 2006 verleende bouwvergunning voor de bouw van twee kalverenschuren op het perceel, heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de omstandigheid dat het bedrijf van [vergunninghouder] thans geen volwaardig bedrijf is in de weg staat aan de uitbreiding daarvan. Voorts heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de voorziene bouw van twee kalverenschuren niet noodzakelijk is ten behoeve van een duurzame ontwikkeling van het bedrijf uit een oogpunt van rendabele bedrijfsvoering en uit een oogpunt van milieu. Hetgeen [appellanten] in de onderhavige procedure hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding thans anders te overwegen.
2.3.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft de in artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften opgenomen regeling met betrekking tot de aan te houden afstand tot wegen en de zijdelingse perceelsgrens uitsluitend betrekking op de situering van de gebouwen op het perceel en niet op de omvang en vorm van het bouwperceel. In het bestemmingsplan is ten behoeve van flexibiliteit uitgegaan van verbale bouwpercelen, waarvan de vorm niet vastligt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 december 2006 in zaak nr.
200602301/1) wordt bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel in beginsel uitgegaan van kadastrale percelen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan een kadastrale grens de omvang van een bouwperceel dus beperken. Voor het oordeel dat in dit geval moet worden uitgegaan van een kleiner bouwperceel dan 1 hectare, heeft de rechtbank evenwel terecht geen aanleiding gevonden. Vaststaat dat het perceel van [vergunninghouder] een kadastrale omvang heeft van 10.263 m2 en dat dit perceel aldus ruimte biedt aan een bouwperceel van 1 hectare. Niet in geschil is dat de bebouwing op het perceel met inbegrip van de in het bouwplan voorziene vergroting van de kalverenschuren minder dan 5000 m2 bedraagt. Daarbij kan in het midden worden gelaten of de bodem van de sleufsilo al dan niet moet worden meegeteld, nu ook met inbegrip van die bodem de totale bebouwing de 5000 m2 niet overschrijdt. Voor het oordeel dat ten gevolge van het bouwplan het maximum bebouwingspercentage van 50 wordt overschreden, bestaat derhalve geen grond.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
392.