200803505/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 april 2008 in zaak nr. 08/642 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Utrecht
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan [wederpartij] bouwvergunning geweigerd voor het vergroten en het aan de voorzijde dichtbouwen van een carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 februari 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2008, verzonden op 3 april 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 februari 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 22 september 2008 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] wederom ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, bijgestaan door mr. J. de Vet, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van een carport in de richting van de openbare weg over de volle breedte met ongeveer 1,40 m en de plaatsing daarin van een deur aan de straatzijde.
2.2. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leidsche Rijn Utrecht 1999" bestemd voor "Gemengde doeleinden uit te werken".
Ingevolge artikel 9, lid A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, werken burgemeester en wethouders de gebieden met de bestemming "Gemengde doeleinden" uit.
Ingevolge artikel 9, lid B, onder 1, mag in de gebieden waar sprake is van een uit te werken bestemming slechts worden gebouwd volgens een onherroepelijk uitwerkingsplan.
Ingevolge artikel 9, lid C, aanhef en onder 2, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid B, onder 1, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voordat de bestemming overeenkomstig lid A is uitgewerkt en onherroepelijk is geworden, mits de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een reeds vastgestelde uitwerking of met een daarvoor gemaakt ontwerp, ofwel met een document zoals een concept-uitwerkingsplan, waaruit de inpasbaarheid in de integrale uitwerking redelijkerwijs overzienbaar is.
2.2.1. Nu ten tijde van het besluit van 1 februari 2008 geen uitwerkingsplan van kracht was, gold ter plaatse een bouwverbod.
2.2.2. Het betoog van [wederpartij] dat de carport voldoet aan het voorontwerp van het "Uitwerkingsplan Parkwijk-Noord" van januari 2000 en het college daarom gehouden was gebruik te maken van de zogenoemde vooruitloopregeling neergelegd in artikel 9, lid C, van de planvoorschriften, faalt. Daargelaten dat de vooruitloopregeling geen verplichting tot toepassing daarvan behelst, is het uitwerkingsplan nimmer door het college vastgesteld en is het achterhaald door het voorontwerp van het bestemmingsplan "Parkwijk", waarmee het bouwplan in strijd is. Ten tijde van het besluit op bezwaar werd niet voldaan aan artikel 9, lid C.
2.3. Bij het besluit van 1 februari 2008 heeft het college zijn weigering om voor het bouwplan vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen, gehandhaafd. Daarin is aangegeven dat de [locatie] wordt gekenmerkt door een duidelijke ruimtelijke structuur en architectonische opzet met vrijstaande blokken van vier rijwoningen en twee halfvrijstaande woningen die onderling, wat betreft de afstand tot de openbare weg, verspringen. De carports zijn op één lijn op verschillende afstanden van de voorgevels tussen de vrijstaande blokken gesitueerd. Volgens het college leidt het bouwplan tot een aantasting van bedoelde structuur en opzet omdat bedoelde lijn daarmee wordt onderbroken en een verdichting van de bebouwing tot gevolg heeft. Het college acht dit uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst en heeft er op gewezen dat de carport in strijd is met het voorontwerp van het bestemmingsplan "Parkwijk" van juli 2006 waarin aan de gronden de bestemming "Tuin" is toegekend. Het college wenst, mede gelet op de er van uitgaande precedentwerking, geen medewerking te verlenen aan een verdergaande uitbreiding van de carport dan waarin dat voorontwerp voorziet.
Het college heeft zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen en daarin is voldoende motivering gelegen voor zijn gehandhaafde besluit om vrijstelling en bouwvergunning te weigeren. Het door [wederpartij] overgelegde rapport van stedenbouwkundige ir. H.J.M. Bouwman van 25 september 2006 leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit deskundigenrapport blijkt niet dat de - reeds gerealiseerde - uitbreiding van de carport niet van invloed is op het straatbeeld. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college in vergelijkbare gevallen bouwvergunning heeft verleend voor een uitbreiding van een carport zoals thans aan de orde.
2.4. De beroepsgronden van [wederpartij] die betrekking hebben op welstand behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.
2.6. Bij het besluit van 22 september 2008, dat is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, heeft het college het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard. Aan dit besluit, dat de Afdeling op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in dit geding mede beoordeelt, is gelet op het voorgaande de grondslag komen te ontvallen voor zover het betrekking heeft op het besluit tot weigering van bouwvergunning van 27 juni 2006, zodat het in zoverre dient te worden vernietigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 april 2008 in zaak nr. 08/642;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 22 september 2008, kenmerk b08.1752, voor zover het betrekking heeft op het besluit tot weigering van bouwvergunning van 27 juni 2006.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009