200803594/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plesmanlaan Ontwikkeling B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 maart 2008 in zaak nr. 07/1386 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) drie aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chesprop II B.V. (hierna: Chesprop) verleende bouwvergunningen ingetrokken. Het betreft de bouwvergunning van 5 april 2000 voor het bouwen van 75 woonappartementen met parkeergarages en een casco ten behoeve van het bouwen van winkelruimten op de begane grond en eerste verdieping aan het Stationsplein 10-22 te Leiden (hierna: het perceel), de bouwvergunning van 27 januari 2003 voor het intern wijzigen van voornoemd bouwplan en de bouwvergunning van 26 november 2004, tot wijziging van de eerder verleende bouwvergunning, voor het bouwen van 78 appartementen, winkelruimte(n) op de begane grond en een parkeergarage op het perceel.
Bij besluit van 5 september 2006, verzonden op 10 januari 2007, heeft het college het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plesmanlaan Ontwikkeling B.V. (hierna: Plesmanlaan Ontwikkeling) als rechtsopvolger van Chesprop daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2008, verzonden op 7 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door Plesmanlaan Ontwikkeling daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Plesmanlaan Ontwikkeling bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2009, waar Plesmanlaan Ontwikkeling, vertegenwoordigd door A.A.M. van den Ingh, directeur van de naamloze vennootschap N.V. Bever Holding, bijgestaan door mr. A.R.M van der Pluijm, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden, dan wel de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen.
Ingevolge artikel 4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Leiden kan het college de bouwvergunning op de voet van artikel 59 van de Woningwet geheel of gedeeltelijk intrekken, indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt, dan wel de werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken hebben stilgelegen.
2.2. Niet in geschil is dat de bouwwerkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken hebben stilgelegen, zodat het college bevoegd was de bouwvergunningen in te trekken.
2.3. Plesmanlaan Ontwikkeling betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunningen gebruik heeft kunnen maken, heeft miskend dat geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Bij de intrekking van de bouwvergunningen zijn geen belangen van het college gemoeid, zodat het college ten onrechte geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de door haar gestelde financiële belangen, aldus Plesmanlaan Ontwikkeling.
2.3.1. Blijkens het besluit van 5 september 2006 heeft het college aan de intrekking van de bouwvergunningen ten grondslag gelegd dat voorkomen dient te worden dat zogenoemde slapende bouwvergunningen ontstaan, bouwvergunningen waarvan geen gebruik meer wordt gemaakt en die wel geldend zijn, omdat daarmee toekomstige ontwikkelingen kunnen worden gehinderd. Voorts heeft het college niet langer het vertrouwen dat Plesmanlaan Ontwikkeling het project waarvoor de vergunningen zijn afgegeven zal realiseren. Plesmanlaan Ontwikkeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat op korte termijn met de bouw zal worden begonnen, aldus het college. Ten slotte wil het college aldaar gewenste ontwikkelingen mogelijk maken.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 september 2003 in zaak nr. 200302060/1; www.raadvanstate.nl) vormt de enkele omstandigheid dat de houder van een bouwvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij alsnog binnen korte termijn daarvan gebruik zal maken, een redelijk belang dat ten grondslag kan worden gelegd aan intrekking van een ongebruikte bouwvergunning. Mede gelet op hetgeen Plesmanlaan Ontwikkeling ter zitting bij de rechtbank te dien aanzien heeft verklaard, was ten tijde van het besluit van 5 september 2006 niet aannemelijk dat de bouwwerkzaamheden op korte termijn zouden worden hervat. Dat dit haar niet verweten kan worden, naar Plesmanlaan Ontwikkeling stelt, geeft geen grond voor een ander oordeel.
Voorts heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde geen grond hoeven zien voor het oordeel dat het college in het besluit van 5 september 2006 de belangen van Plesmanlaan Ontwikkeling onvoldoende heeft betrokken. De rechtbank heeft daarbij terecht mede in aanmerking genomen dat gedurende lange tijd geen bouwactiviteiten hebben plaatsgevonden, hetgeen aan Plesmanlaan Ontwikkeling is toe te rekenen, althans voor haar risico dient te komen.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang dat is gediend bij intrekking van de bouwvergunningen zwaarder weegt dan het financiële belang van Plesmanlaan Ontwikkeling.
2.4. Plesmanlaan Ontwikkeling betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunningen voor een ander doel heeft gebruikt, dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 5 september 2006 in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Dat zou slechts anders zijn indien de door het college gebezigde motieven om de bouwvergunningen in te trekken die beslissing niet kunnen dragen, en dat ook niet de werkelijke motieven van het college kunnen zijn geweest. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Het besluit van 5 september 2006 kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motieven. Voorts is door Plesmanlaan Ontwikkeling niet aannemelijk gemaakt dat het besluit tot intrekking van de bouwvergunningen in werkelijkheid op andere dan de gebezigde motieven berust. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009