200805586/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Winterswijk (hierna: de raad) bij besluit van 25 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Eelink 2006".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2008, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. R.E.M. Lankveld, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond, dat medewerking aan de wijzigingsbevoegdheid ten onrechte afhankelijk wordt gesteld van een bijdrage in de exploitatiekosten van het bestemmingsplan, ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de planvoorschriften, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO de bestemming van de gronden "Agrarische doeleinden - A -" nader op de plankaart aangeduid met "grens wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 11 WRO" te wijzigen in de bestemming "Woningbouw - W -".
2.4. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden - A -" nader aangeduid met "grens wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 11 WRO" en artikel 11, vierde lid, van de planvoorschriften. [appellant] voert aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in een directe bouwmogelijkheid voor een woning op zijn gronden. Hij stelt dat de omstandigheid dat de situering van de woning nog niet vast staat geen reden kan zijn om een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan op te nemen omdat het bestemmingsplan enkel voor kan schrijven hoe bouwwerken eruit moeten zien. Onder verwijzing naar de stedenbouwkundige schets betwist [appellant] voorts dat de situering van de door hem te bouwen woning nog niet vast zou staan.
2.4.1. Het college heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring te onthouden aan dit planonderdeel. Hiertoe stelt het college dat over de uiteindelijke locatie van de woning binnen het plandeel met de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 11 WRO" (hierna: het plandeel) nog geen overeenstemming is bereikt. Omdat het plandeel is gelegen in een waardevolle landschappelijke omgeving is volgens het college een zorgvuldige inpassing van de woning vereist, alvorens een woonbestemming aan het plandeel kan worden toegekend.
2.4.2. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat een bestemmingsplan enkel voorschriften mag bevatten met betrekking tot de toegestane bouwwerken zelf. De omstandigheid dat de situering van een op zich aanvaardbare woning nog nader moet worden vastgesteld kan een reden zijn om een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan op te nemen. In dit geval is echter niet gebleken dat de locatie van de te bouwen woning niet al bij de vaststelling van het bestemmingsplan had kunnen worden vastgesteld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de locaties van de overige 26 in het plan voorziene woningen wel in het bestemmingsplan zijn opgenomen en dat bij brief van 28 maart 2006 al een stedenbouwkundig advies over de locatie, gebaseerd op het schetsplan zoals dat door [appellant] is ingediend, aan de raad is voorgelegd. Niet valt in te zien dat op basis van de beschikbare gegevens, waaronder het uitgebrachte stedenbouwkundige advies, niet beoordeeld kon worden of deze locatie, dan wel een andere situering van de woning binnen het perceel, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Nu niet in geschil is dat een aanvaardbare locatie niet is onderzocht, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Door het plan in zoverre goed te keuren heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het planonderdeel.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 9 mei 2008, kenmerk 2007-020517, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden - A -" nader aangeduid met "grens wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 11 WRO" en artikel 11, vierde lid, van de planvoorschriften;
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II vermelde planonderdelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 9 mei 2008;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Gelderland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009