200804029/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 1 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Coevorden (hierna: de raad) bij besluit van 9 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Dalerveen".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar [appellant] is verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door W.J.N.M. de Jong en H.J.R. Ellen, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" op de percelen aan de Lichtenburg, met de kadastrale aanduiding DLN00 sectie L no. 1302 en 1303 (hierna: het plandeel).
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel. [appellant] stelt dat het bestemmingsplan ter plaatse ten onrechte geen mogelijkheid biedt om een woning te bouwen, terwijl het college van burgemeester en wethouders bij brief van 22 februari 2006 heeft aangegeven bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de realisatie van een woning ter plaatse.
2.4. Op 24 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden besloten om in principe mee te werken aan het verzoek om een woning te realiseren op het plandeel. Bij brief van 22 februari 2006 is deze bereidheid aan [appellant] medegedeeld. De raad stelt dat aan het plandeel niettemin geen woonbestemming is toegekend omdat [appellant] voor de nieuwbouwplannen geen goede ruimtelijke onderbouwing heeft gegeven waarin onder meer aandacht wordt besteed aan de planologische situatie, natuur- en milieuaspecten. Het college heeft zich bij dat standpunt aangesloten.
2.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente.
2.6. Uit artikel 9 van het Bro 1985 volgt dat in het kader van de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan op het gemeentebestuur de verplichting rust tot het verrichten van het benodigde onderzoek. Het college heeft zich derhalve, mede gelet op het feit dat een bestemmingsplan niet een besluit op een aanvraag is, maar een ambtshalve te nemen besluit, ten onrechte op het standpunt gesteld dat het aan [appellant] was om tegenover de raad aannemelijk te maken dat de door hem gewenste bestemming ruimtelijk aanvaardbaar is en niet aan de raad om dat te onderzoeken. Door het college van burgemeester en wethouders is in het besluit van 24 januari 2006 en in de brief van 22 februari 2006 immers geconcludeerd, dat het mogelijk maken van de bouw van een woning op het perceel in beginsel in overeenstemming is met de criteria van de op 15 juni 2004 door de raad vastgestelde "Notitie uitgangspunten open plekken" en dat het in principe bereid is om mee te werken aan de realisatie van een woning op het plandeel. In dit geval is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet duidelijk geworden waarom er niettemin zwaarwegende ruimtelijke belangen zijn die zich tegen het opnemen van een woonbestemming verzetten.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel is vastgesteld in strijd met artikel 9 van het Bro 1985. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
2.8. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het plandeel.
2.9. Gelet hierop hoeft hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 1 april 2008, kenmerk 15/5.1/2007013457, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" dat ziet op de percelen aan de Lichtenburg, met de kadastrale aanduiding DLN00 sectie L no. 1302 en 1303.
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II vermelde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 1 april 2008;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 45,29 (zegge: vijfenveertig euro en negenentwintig cent); het dient door de provincie aan hem onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
VI. gelast dat de provincie Drenthe aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009