ECLI:NL:RVS:2009:BH1861

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802846/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • C.J.M. Schuyt
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huursubsidie en recht op zelfstandige woonruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had geoordeeld dat de minister de huursubsidie van de wederpartij ten onrechte had vastgesteld op nihil en de terugvordering van eerder uitbetaalde huursubsidies niet gerechtvaardigd was. De minister had in 2007 besloten om de huursubsidie van de wederpartij over de perioden van 1 februari 2004 tot 1 juli 2004 en van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 terug te vorderen, omdat de wederpartij volgens de minister geen recht had op huursubsidie, aangezien zij geen huurder maar onderhuurder zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de wederpartij wel degelijk recht had op huursubsidie, omdat zij een zelfstandige woonruimte bewoonde en niet als onderhuurder kon worden aangemerkt.

De minister voerde aan dat de wederpartij en de eigenaar van het pand op hetzelfde adres stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, wat volgens de Huursubsidiewet in de weg zou staan aan het toekennen van huursubsidie. De rechtbank weerlegde dit argument door te stellen dat de wederpartij haar woonruimte via een eigen toegang kon bereiken en niet afhankelijk was van voorzieningen buiten haar woonruimte. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de woonruimte van de wederpartij niet als zelfstandige woonruimte kon worden aangemerkt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister ten onrechte had betoogd dat de wederpartij geen recht had op huursubsidie. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van huurder en onderhuurder in de Huursubsidiewet en de voorwaarden waaronder huursubsidie kan worden toegekend.

Uitspraak

200802846/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, voorheen: de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1089 van de rechtbank Zutphen van 17 maart 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], woonplaats gekozen hebbende te [plaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 5 februari 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, hierna: de minister) de huursubsidie van [wederpartij] over het subsidietijdvak 1 februari 2004 - 1 juli 2004 en het subsidiejaar 1 juli 2004 - 1 juli 2005 vastgesteld op nihil en de over die perioden uitbetaalde huursubsidies ten bedrage van € 617,85 onderscheidenlijk € 834,48 teruggevorderd.
Bij besluit van 22 mei 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2008, verzonden op 18 maart 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 mei 2007 vernietigd en bepaald dat de minister opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 mei 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.N.M. van der Zande, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343, hierna: de wijzigingswet), zijn onder meer de artikelen 1, 7, 9 en 11 van de Huursubsidiewet gewijzigd en is onder meer artikel 36 van die wet komen te vervallen. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop de in bezwaar gehandhaafde besluiten zien zijn aangevangen vóór die datum, zijn de vóór 1 september 2005 van kracht zijnde artikelen van de Huursubsidiewet in deze procedure van toepassing.
Ingevolge artikel 1 van de Huursubsidiewet, zoals dit luidde ten tijde en voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder:
[…]
d. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in:
1. een door hem gehuurde woning, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, of
2. een krachtens de Huisvestingswet gevorderde en toegewezen woning;
[…]
h. medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort;
i. onderhuurder: persoon aan wie de huurder, op basis van een schriftelijke overeenkomst, een deel van de woning heeft verhuurd en die niet is de echtgenoot of geregistreerde partner van de huurder, of een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de huurder of van zijn echtgenoot of geregistreerde partner;
[…].
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kent de minister ambtshalve of op aanvraag aan een huurder huursubsidie toe over het subsidietijdvak, als aan de navolgende bepalingen wordt voldaan.
Ingevolge het tweede lid kan ten aanzien van een bepaalde woning slechts aan één huurder huursubsidie worden toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt huursubsidie slechts toegekend:
a. als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
b. als op de peildatum op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel personen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt huursubsidie slechts toegekend voor de huur van de woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop rustende bepalingen.
Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. De minister betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] over het subsidietijdvak 1 februari 2004 - 1 juli 2004 en het subsidiejaar 1 juli 2004 - 1 juli 2005 geen recht op huursubsidie had, nu zij destijds geen huurder maar onderhuurder van woonruimte was. Hiertoe voert de minister aan dat de door [wederpartij] gehuurde woonruimte deel uitmaakt van een pand waarvan de eigenaar ten tijde van belang blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) de hoofdbewoner was. Nu [wederpartij] en de eigenaar van het pand waarin zij woonruimte huurde in de GBA op hetzelfde adres stonden ingeschreven, staat artikel 9 van de Huursubsidiewet er volgens de minister aan in de weg dat haar huursubsidie wordt toegekend. De rechtbank is er in dit verband ten onrechte aan voorbijgegaan dat de eigenaar zijn pand heeft gesplitst zonder over de daarvoor vereiste vergunning te beschikken, aldus de minister.
2.2.1. Vaststaat dat [wederpartij] ten tijde van belang woonruimte huurde in een pand te Apeldoorn. Nu zij haar huur niet aan een huurder, maar aan de eigenaar van dit pand voldeed, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [wederpartij] niet kon worden beschouwd als onderhuurder als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van de Huursubsidiewet. Het tegen die overweging gerichte betoog van de minister faalt.
2.2.2. Voor zover de minister betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] geen zelfstandige woonruimte huurde en om die reden geen recht op huursubsidie had, faalt ook dit betoog. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd, door bij beantwoording van de vraag of het door [wederpartij] bewoonde deel van het pand als zelfstandige woonruimte moet worden aangemerkt, slechts te betrekken dat aan deze woonruimte geen eigen huisnummer is toegekend. Voor het oordeel dat de woonruimte van [wederpartij] niet als zelfstandige woonruimte kon worden aangemerkt heeft de rechtbank terecht geen grond gezien, nu niet in geschil is dat [wederpartij] haar woonruimte door een eigen toegang kon bereiken en niet afhankelijk was van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
2.2.3. De rechtbank heeft de minister voorts terecht niet gevolgd in zijn betoog dat artikel 9 van de Huursubsidiewet aan het toekennen van huursubsidie aan [wederpartij] in de weg stond. De eigenaar van het pand en [wederpartij] stonden ten tijde van belang in de GBA weliswaar op hetzelfde adres ingeschreven, maar bewoonden op dat adres niet beiden dezelfde woning, maar onderscheiden zelfstandige woonruimten. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de eigenaar van het pand kon worden aangemerkt als één van de personen bedoeld in artikel 9 van de Huursubsidiewet. Gelet hierop, heeft de minister dit artikel ten onrechte aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten ten grondslag gelegd.
2.2.4. De minister kan tot slot evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat [wederpartij] woonruimte bewoonde die tot stand is gekomen nadat de eigenaar van het pand dit zonder de vereiste vergunning heeft gesplitst, aan het verlenen van huursubsidie aan [wederpartij] in de weg staat. De Huursubsidiewet biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat die omstandigheid, wat hiervan ook zij, [wederpartij] kan worden tegengeworpen bij het nemen van een besluit op haar aanvraag om huursubsidie.
2.3. Het hoger beroep van de minister is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Wonen, Werken en Integratie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
280-546.