200802347/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 februari 2008 in zaak nr. 07/1162 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Bij besluit van 7 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om de zonder bouwvergunning opgerichte schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het college de inhoud van de last gewijzigd, in die zin dat de schuur van het perceel moet worden verwijderd of zodanig moet worden aangepast dat binnen de maatvoering van bouwvergunningvrij bouwen wordt gebleven.
Bij besluit van 5 juni 2007 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 7 september 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2008, verzonden op 21 februari 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2008, waar het college, vertegenwoordigd door J.W. Thomassen en H.C. ten Boom, ambtenaren in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. Vast staat dat op het perceel reeds een bijgebouw van 75 m² aanwezig is en dat dit met zich brengt dat ingevolge het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002" nog slechts vrijstelling op grond van artikel II, eerste lid, aanhef en onder a, van de "Parapluherziening (voorbereidingsprocedures voor) flexibiliteitsbepalingen" (hierna: de parapluherziening) kan worden verleend voor een bijgebouw met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 7,5 m². Eveneens is niet in geschil dat de schuur een bruto vloeroppervlakte van 31 m² heeft.
2.3. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) komt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw buiten de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en
a. het bruto-vloeroppervlak van de uitbreiding of het bijgebouw niet groter is dan 25 m².
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat concreet zicht op legalisatie van de schuur bestaat. Daartoe voert hij aan dat voor de resterende 23,5 m² oppervlakte van de schuur vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van het Bro 1985 kan worden verleend.
2.4.1. Dat betoog faalt. Blijkens de bewoordingen van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 moet voor de toepasselijkheid van die bepaling de oppervlakte van de schuur als geheel worden betrokken en niet louter het gedeelte dat na toepassing van artikel II, eerste lid, aanhef en onder a, van de parapluherziening resteert. Een cumulatie van genoemde vrijstellingen leidt tot overschrijding van de reikwijdte van artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van het Bro 1985, aangezien de schuur een bruto vloeroppervlakte heeft van 31 m². Aan genoemde vrijstellingsbevoegdheid kan daarom geen toepassing worden gegeven. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat reeds daarom deze vrijstellingsbevoegdheid geen concreet zicht op legalisatie van de schuur kan opleveren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009