ECLI:NL:RVS:2009:BH1838

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806150/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Hommerts" door college van gedeputeerde staten van Fryslân

Op 4 februari 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Hommerts" door het college van gedeputeerde staten van Fryslân. Het college had op 17 juni 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Wymbritseradiel op 11 december 2007 was vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het bestemmingsplan ten onrechte geen mogelijkheid biedt om een woning te bouwen op een specifiek plandeel met de bestemming "Gemengd gebied" en de aanduiding "open ruimte". De appellant stelde dat de openheid en het karakter van de lintbebouwing niet geschaad zouden worden door de bouw van een woning op het plandeel.

De Afdeling heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het behoud van de openheid ter plaatse en het karakter van het bebouwingslint zwaarder wegen dan het belang van de appellant om daar een woning te bouwen. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de bouw van een woning op het plandeel ongewenst was, omdat dit het zicht op het achterliggende water en groen zou verstoren. Bovendien werd opgemerkt dat het plandeel een van de weinige open plekken is die bijdraagt aan de afwisseling tussen open en gesloten bebouwing langs de Jeltewei.

De appellant voerde ook aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat op een nabijgelegen perceel wel een woning was toegestaan. De Afdeling oordeelde echter dat de situaties niet vergelijkbaar waren, aangezien de bestemmingen en omstandigheden op de percelen wezenlijk verschilden. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200806150/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Wymbritseradiel (hierna: de raad) bij besluit van 11 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Hommerts".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en C.M.A. Muiderman, is verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door R.Th. Bouma, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengd gebied" en de aanduiding "open ruimte", gelegen tussen Jeltewei 120 en 122 (hierna: het plandeel). [appellant] stelt dat het bestemmingsplan ten onrechte geen mogelijkheid biedt om een woning te bouwen op het plandeel. In dit verband voert hij aan dat, anders dan het college betoogt, het plandeel geen "doorkijkje" naar een achterliggend buitengebied of water biedt. Omdat het desbetreffende perceel diep is en hij de beoogde woning achterop het perceel wenst te plaatsen met een ontsluiting op de Hettingawei en een groene buffer tussen de woning en de Jeltewei, wordt volgens [appellant] noch de openheid, noch het karakter van de lintbebouwing geschaad. Voor zover het plaatsen van een woning zal leiden tot een onevenwichtig bebouwingsbeeld, voert [appellant] aan dat dit beeld al zeer gevarieerd is. Daarnaast stelt [appellant] dat het een relatief smalle strook betreft, waardoor het eventuele verlies van aantrekkelijkheid van het bebouwingsbeeld beperkt blijft. De aanduiding "open ruimte" is volgens [appellant] voorts ten onrechte aan het plandeel toegekend, nu de plantoelichting een "open ruimte" omschrijft als een ruimte die in relatie staat tot het omliggende weidegebied en het plandeel feitelijk wordt begrensd door woningbouw en een bedrijfsgebouw.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat bebouwing op het plandeel ongewenst is, omdat het vanaf de [appellant] zicht biedt op het achter het perceel gelegen water en groen en het één van de weinige plaatsen is in het lange lint met bebouwing langs de Jeltewei waar de openheid nog verzekerd is, waarmee wordt bijgedragen aan de nagestreefde afwisseling tussen een open en gesloten bebouwingswand. Daarnaast zou de bouw van een woning op de achterzijde van het perceel volgens het college leiden tot een onevenwichtig bebouwingsbeeld.
2.2.2. Het plandeel bevindt zich in het lint met bebouwing langs de Jeltewei in Hommerts dat is omgeven door een uitgestrekt weidegebied. Het plan voorziet ter plaatse in de bestemming "Gemengd gebied" en de aanduiding "open ruimte". In de plantoelichting staat het begrip "open ruimte" omschreven als een ruimte die in relatie staat met het omliggende weidegebied. Het plandeel wordt aan de oostzijde begrensd door de Jeltewei en aan de westzijde door water en een strook met groenvoorzieningen waarachter woningbouw is gelegen. Ten noorden van het plandeel staat een woning en ten zuiden van het plandeel een bedrijfsgebouw.
2.2.3. Hoewel [appellant] kan worden toegegeven dat de feitelijke situatie ter plaatse van het plandeel niet overeen lijkt te stemmen met de omschrijving van het begrip "open ruimte" in de plantoelichting, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het behoud van de openheid ter plaatse en het karakter van het bebouwingslint een groter gewicht toekomt dan aan het belang van [appellant] om daar een woning te bouwen. Daarbij heeft het college in redelijkheid van belang kunnen achten dat het zicht vanaf de Hettingawei op het achter het perceel gelegen water en groen wordt verstoord wanneer achter op het plandeel een woning zou worden opgericht. Juist nu de Jeltewei in Hommerts al grotendeels is bebouwd kan het college worden gevolgd in zijn standpunt dat woningbouw op het plandeel onwenselijk is, hoe die ook feitelijk wordt vormgegeven, omdat het één van de weinige open plekken is die bijdraagt aan de beoogde afwisseling tussen een open en gesloten bebouwingswand.
2.3. [appellant] voert voorts aan dat een woonbestemming op het plandeel meer aangewezen is dan de toegekende bestemming, omdat de structuurvisie van de gemeente het plandeel aanmerkt als een perceel met een centrumfunctie.
2.3.1. Hierover overweegt de Afdeling dat uit de enkele aanduiding "centrumfunctie" op de structuurvisie-kaart ter plaatse van het plandeel niet voortvloeit dat op deze specifieke locatie geen openheid wordt nagestreefd. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het niet opnemen van een mogelijkheid tot het bouwen van een woning op het plandeel niet in overeenstemming is met de structuurvisie.
2.4. [appellant] voert voorts aan dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu de bouw van een woning wel mogelijk is gemaakt op het perceel Jeltewei 114. Volgens hem was ook hier sprake van een open plek zonder zicht op een achterliggende weide.
2.4.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat de situaties op het perceel Jeltewei 114 en die op het perceel van [appellant] niet vergelijkbaar zijn.
2.4.2. Niet weersproken is dat ten tijde van de verlening van de bouwvergunning voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel Jeltewei 114, op dit perceel de bestemming "Nijverheidsbedrijven" rustte, welke bestemming bij recht een bedrijfswoning toestond mits het college vooraf een verklaring van geen bezwaar afgaf met betrekking tot de te verwachten geluidbelasting. Voorts is niet in geschil dat op het perceel van [appellant] onder het vorige plan de bestemming "Agrarische cultuurgronden" rustte. Gelet hierop en in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
410-589.