200805949/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 juni 2008 in zaak nr. 07/862 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 1 november 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van de door [appellant] verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd.
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2008, verzonden op 24 juni 2008, heeft
de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar
een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2009, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. R. Skála, advocaat te Haren, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.G.J. Wildemors, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een aanvraag van een verlenging van de geldigheid van een chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, ter uitoefening van het beroep als taxichauffeur.
2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, voor zover van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige chauffeurspas.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover van belang, bij de aanvraag om een chauffeurspas overgelegd een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende VOG overeenkomstig de bepalingen van de Wjsg.
Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).
Volgens de Circulaire wordt de afgifte van een VOG geweigerd, indien de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn voorafgaand aan het moment van toetsing in de justitiële documentatie voorkomt en de aangetroffen antecedenten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden, waarvoor de VOG wordt gevraagd. Voor een taxichauffeur geldt dat de aanvrager van een VOG vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG zijn in bijlage A bij de Circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.
Volgens het screeningsprofiel voor de taxichauffeur is deze belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In die functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Eén van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
2.3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 november 2006 heeft de minister de aanvraag om een VOG afgewezen omdat, kort weergegeven, uit het Justitieel Documentatieregister onder meer blijkt dat in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing [appellant] onherroepelijk is veroordeeld wegens het meermalen medeplegen van mensenhandel en met [appellant] een transactie is overeengekomen wegens het voorhanden hebben van een wapen. Deze antecedenten staan volgens de minister, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur in de weg.
2.4. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de in het Justitieel Documentatieregister gevonden antecedenten ten grondslag konden worden gelegd aan het besluit van de minister om de afgifte van een VOG te weigeren. [appellant] betoogt hiertoe dat naar aanleiding van het verzoek om afgifte van een VOG ter verlenging van zijn chauffeurspas ten onrechte het Justitieel Documentatieregister is geraadpleegd nu geen sprake was van feiten of omstandigheden die erop wezen dat [appellant] geen betrouwbaar taxichauffeur was. Voorts betoogt [appellant] dat de aangetroffen antecedenten geen directe of indirecte invloed op zijn functioneren als taxichauffeur hebben en dat de strafmaat ten onrechte relevant is geacht. Ten slotte voert [appellant] aan dat acht dient te worden geslagen op de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd.
2.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd. Uit artikel 28 in samenhang met artikel 35 van de Wjsg volgt dat bij de beoordeling van een verzoek om afgifte van een VOG de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager wordt geraadpleegd. Anders dan [appellant] heeft betoogd is daarvoor niet relevant of is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat hij geen betrouwbaar taxichauffeur is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 maart 2008 in zaak nr.
200706535/1) is de omstandigheid dat strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van de aanvrager als taxichauffeur niet van doorslaggevend belang. Het gaat er om of de strafbare feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat.
De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de strafbare feiten waarvoor [appellant] onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf en het strafbare feit dat met een transactie is afgedaan, naar hun aard niet zijn te verenigen met de functie van taxichauffeur. Nu, zoals de minister ook heeft overwogen, gelet op de strafmaat, sprake is van ernstige strafbare feiten, de veroordelingen van recente datum zijn en de proeftijd ten tijde van de besluitvorming nog niet was verstreken, heeft de minister zich, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevonden antecedenten aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur in de weg staan. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de omstandigheden waaronder zich de strafbare feiten hebben voorgedaan, kon de rechtbank buiten beschouwing laten, omdat de minister hierover geen zelfstandige afweging hoefde te maken, maar diende uit te gaan van de beschikbare justitiële gegevens. De minister mag ervan uitgaan dat de strafrechter bij de straftoemeting rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009