ECLI:NL:RVS:2009:BH1830

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805706/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag door de minister van Justitie

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van de minister van Justitie om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te geven aan de appellant. De minister had op 24 september 2007 de afgifte van de VOG geweigerd, omdat de appellant in de justitiële documentatie was vermeld als veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank Zwolle had de eerdere uitspraak van de minister bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de processtukken en de argumenten van de appellant en de minister zorgvuldig overwogen. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte het risicogebied 'personen' had toegepast, omdat zijn activiteiten binnen de Schutter Vereniging Apeldoorn (SVA) hem niet in aanraking zouden brengen met kwetsbare personen. De minister had echter in zijn besluit de criteria uit de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen voor een VOG toegepast, waarbij werd gekeken naar het risico voor de samenleving.

De Raad van State oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten dat het strafbare feit van de appellant, indien herhaald, een belemmering zou vormen voor een behoorlijke uitoefening van zijn hobby binnen de SVA. De rechtbank had terecht overwogen dat de minister niet verplicht was om te beoordelen of recidive waarschijnlijk was, maar enkel of het strafbare feit op zichzelf een risico vormde. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afgifte van de VOG rechtvaardigden.

Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat de minister terecht had geweigerd de VOG af te geven, gezien het risico voor de samenleving en de omstandigheden van de appellant.

Uitspraak

200805706/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 11 juni 2008
in zaak nr. 08/336 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van de door [appellant] verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd.
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 augustus 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.G.J. Wildemors, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van het behoud van zijn lidmaatschap van de Schutter Vereniging Apeldoorn (hierna: SVA).
2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2.3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert de minister de criteria die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).
Volgens de Circulaire wordt de afgifte van een VOG geweigerd, indien de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing in de justitiële documentatie voorkomt en het aangetroffen antecedent, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kan vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden, waarvoor de VOG wordt gevraagd. In de Circulaire is vermeld dat in sommige gevallen een VOG van natuurlijke personen kan worden aangevraagd in het kader van het lidmaatschap van een vereniging. Ook in deze gevallen wordt het doel van de aanvraag bezien in relatie tot het risico voor de samenleving.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG is in bijlage A bij de Circulaire onder meer een algemeen screeningsprofiel neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald. Het algemeen screeningsprofiel is onderverdeeld in een achttal risicogebieden. Onderdeel 8 "personen" van het algemeen screeningsprofiel, voor zover thans van belang, luidt: "Ook het voorhanden hebben van stoffen, objecten en voorwerpen e.d., die, bij oneigenlijk of onjuist gebruik een risico vormen voor het welzijn van mens (en dier), vallen daaronder."
2.4. De minister heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering van afgifte van de VOG ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie is vermeld dat [appellant] in 2007 is veroordeeld wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Onder verwijzing naar de Circulaire heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat dit strafbare feit op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, in de weg zal staan aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, te weten de door [appellant] bij de SVA uit te oefenen hobby.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank bij het oordeel dat het risicogebied "personen" terecht van toepassing is geacht eraan voorbij gaat dat de bezigheid waarvoor de VOG is gevraagd hem niet in aanraking brengt met kwetsbare personen of groeperingen binnen de samenleving als geheel, terwijl dit risicogebied daar op ziet. Voorts voert [appellant] aan dat door de rechtbank bij de toepasselijkheid van dit risicogebied een deel van de in de Circulaire opgenomen toelichting op dat gebied relevant is geacht waarnaar het besluit op bezwaar niet verwijst, te weten het aspect van het voorhanden hebben van stoffen, objecten en voorwerpen e.d., die, bij oneigenlijk of onjuist gebruik een risico vormen voor het welzijn van mens (en dier). Dit impliceert volgens [appellant] dat dit besluit onjuist is en onvoldoende is gemotiveerd.
[appellant] betoogt verder dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke gronden is geoordeeld dat het gevonden strafbare feit het risico binnen de SVA wezenlijk vergroot. Hij voert in dit verband aan dat zich binnen het verenigingsverband nooit ongepaste situaties hebben voorgedaan.
2.6. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister, gelet op de aard van de bezigheid waarvoor de VOG is gevraagd, het risicogebied "personen" van het algemeen screeningsprofiel heeft mogen toepassen. De rechtbank heeft daartoe met juistheid overwogen dat niet behoeft te worden voldaan aan alle aspecten van dit risicogebied en voldaan wordt aan het aspect van het voorhanden hebben van stoffen, objecten en voorwerpen e.d., die, bij oneigenlijk of onjuist gebruik een risico vormen voor het welzijn van mens (en dier), nu [appellant] als lid van de SVA aldaar wapens voorhanden mag hebben. Dit aspect van het risicogebied "personen" is ook in het besluit op bezwaar uitdrukkelijk in aanmerking genomen, zodat het betoog dat dit besluit door het ontbreken van een verwijzing naar dit aspect onjuist en onvoldoende gemotiveerd is, niet slaagt.
De Afdeling deelt voorts het oordeel van de rechtbank dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het strafbare feit waarvoor [appellant] in 2007 is veroordeeld relevant is en, indien herhaald, aan een behoorlijke uitoefening van het lidmaatschap van de SVA in de weg zal staan. Anders dan [appellant] betoogt, vereist artikel 35, eerste lid, van de Wjsg geen beoordeling van de minister of recidive waarschijnlijk is dan wel of het gevonden antecedent het risico binnen de SVA wezenlijk vergroot. Bezien moet worden of het strafbare feit op zich zelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien nogmaals gepleegd, in de weg zal staan aan een behoorlijke uitoefening van de bezigheid waarvoor de VOG is gevraagd. De omstandigheid dat zich binnen het verenigingsverband geen ongepaste situaties hebben voorgedaan, is, wat daarvan ook zij, daarbij niet relevant.
2.7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de minister niet naar behoren heeft getoetst aan de in de Circulaire opgenomen subjectieve criteria ten behoeve van de beoordeling van de in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg genoemde "overige omstandigheden van het geval". In dat verband voert hij aan dat de minister ten onrechte de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden en de recidivekans buiten beoordeling heeft gelaten. De verwijzing door de minister naar het in de justitiële documentatie gevonden antecedent en naar de voor dat strafbare feit opgelegde 100 uren werkstraf, houdt een onvoldoende toetsing aan de subjectieve criteria in, aldus [appellant].
2.8. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de minister in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het strafbare feit waarvoor [appellant] in 2007 is veroordeeld, gelet op de strafmaat, door de strafrechter als ernstig is beoordeeld. De rechtbank heeft voorts op juiste gronden overwogen dat de minister bij de beoordeling van de overige omstandigheden van het geval tevens op zorgvuldige wijze heeft betrokken de leeftijd van [appellant] en de omstandigheid dat de VOG is gevraagd omwille van de uitoefening van een hobby. Uit het besluit op bezwaar blijkt dat de minister bij de toetsing aan de subjectieve criteria mede van belang heeft geacht dat [appellant] eerder met justitie in aanraking is gekomen. De minister stelt zich in dat besluit op het standpunt dat de eerdere antecedenten en de relatief hoge leeftijd van [appellant] ten tijde van het strafbare feit waarvoor hij in 2007 is veroordeeld een indicatie geven van de houding van [appellant] ten opzichte van de geldende wet- en regelgeving in onze samenleving. Om deze reden en mede gezien het geringe tijdsverloop sinds de veroordeling in 2007 is volgens de minister redelijk dat [appellant] gedurende een langere periode laat zien dat hij niet met justitie in aanraking komt. Gelet hierop faalt het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de minister bij de toets aan de subjectieve criteria de recidivekans buiten beschouwing heeft gelaten.
Nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de VOG zou moeten worden afgegeven, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan de omstandigheden waaronder [appellant] het strafbare feit heeft begaan waarvoor hij in 2007 is veroordeeld. Blijkens de Circulaire zijn de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden voor de beoordeling slechts van belang indien niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en twijfel bestaat over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. Hiervan is geen sprake.
2.9. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
312-598.