200802590/1 en 200802592/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] wonend te [woonplaats], gemeente Noordenveld,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraken in de zaken nrs. 06/613 en 06/588 van de rechtbank Assen van 3 maart 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld (hierna: het college) aan de stichting Woonborg (hierna: Woonborg) vrijstelling verleend voor het oprichten van twee woongebouwen met elk negen appartementen op het perceel 'tegenover Padkamp 4 tot en met 18' te Roden (hierna: het perceel).
Bij brief van 1 september 2005 heeft het college Woonborg meegedeeld dat het niet binnen de wettelijke termijn op de bouwaanvraag van Woonborg heeft beslist, waardoor van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het oprichten van die twee woongebouwen op het perceel.
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen de bij besluit van 26 april 2005 verleende vrijstelling en de van rechtswege verleende bouwvergunning gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 3 maart 2008, verzonden op 5 maart 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van de hoger beroepen zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Woonborg een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 17 december 2008, waar [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] (hierna tezamen aangeduid als [appellanten]), beiden bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. I.A. Kadijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonborg, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Het project voorziet in het oprichten op het perceel van twee woongebouwen, elk bestaande uit negen appartementen en drie bouwlagen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan
"Roden Kom II" (hierna: het bestemmingsplan) geldt voor de gronden waarop het project is voorzien de bestemming "Woongebied", met als nadere aanduiding "uit te werken gebied VI".
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, onder f, van de planvoorschriften werken burgemeester en wethouders voor deze gronden de bestemming uit, met inachtneming van de volgende regels.
1. aansluitend aan het woonzorgcomplex aan de Boskamp worden hoofdgebouwen gebouwd in maximaal twee bouwlagen met een kapverdieping, waarbij de kapverdieping door middel van een geheel of gedeeltelijke hellende dakvlakken en/of een gebogen dakvorm duidelijk dient af te wijken van de onderliggende bouwlagen;
2. de hoofdgebouwen aan de Padkamp worden gebouwd in maximaal twee bouwlagen met kapverdieping, waarbij de kapverdieping door middel van geheel of gedeeltelijk hellende dakvlakken en/of een gebogen dakvorm duidelijk dient af te wijken van de onderliggende bouwlagen en waarbij de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 10 m dient te bedragen;
3. de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 10 m;
4. gestreefd wordt naar een pandbreedte van 6 m tot 10 m, welke bij gebouwen met een grotere pandbreedte ook door middel van geleding/verspringing tot stand mag komen;
5. de gevelbelasting van woningen vanwege het verkeerslawaai bedraagt niet meer dan 50 dB(A) dan wel niet meer dan de, door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 5 september 2000, kenmerk MB/A1/2000006297, vastgestelde gevelbelasting.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, onder h, mag, zolang en voor zover de in lid 5, onder f bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, slechts worden gebouwd indien:
1. sprake is van verbouw of gedeeltelijke vernieuwing waarbij aangesloten wordt bij de goot- en/of bouwhoogte van het bestaande gebouw;
2. het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan;
3. van het college van gedeputeerde staten vooraf een verklaring van geen bezwaar ter zake is ontvangen, tenzij dat college heeft verklaard dat de uitwerking geen goedkeuring behoeft en gedurende de termijn van terinzagelegging geen bedenkingen tegen het ontwerp-uitwerkingsplan zijn ingebracht.
2.3. Aangezien het bouwplan in strijd is met de uitwerkingsregels, vervat in artikel 4, vijfde lid, onder f, van de planvoorschriften kon het college geen uitwerkingsplan vaststellen waarin het bouwplan past. Vergunningverlening met toepassing van artikel 4, vijfde lid, onder h, van de planvoorschriften was daarom evenmin mogelijk. Teneinde bouwvergunning voor het project te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) van het bestemmingsplan vrijstelling verleend.
2.4. De rechtbank heeft [appellanten] terecht niet gevolgd in hun betoog dat ondanks de verleende vrijstelling het project ten aanzien van de gevelbreedte, de bouwhoogte en de grensoverschrijding van de voor "Woongebied" aangewezen bestemming met als nadere aanduiding "uit te werken gebied VI", in strijd is met het bestemmingsplan. De vrijstelling heeft betrekking op alle onderdelen waarop het bouwplan niet met het bestemmingsplan in overeenstemming is.
Dat in de ruimtelijk onderbouwing een hoogte van 11 m is genoemd, terwijl de hoogte van het bouwwerk volgens de aanvraag om bouwvergunning 11,06 m bedraagt, is voorts onvoldoende voor de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. Deze onderbouwing is opgesteld ten behoeve van dit bouwplan. Evenmin is sprake van een wezenlijk verschil ten aanzien van de omvang van het bouwwerk tussen hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld en het ingediende bouwplan.
2.5. Ingevolge artikel 49, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 49, tweede lid, onderdeel b, onder 2, van de Woningwet (hierna: de Ww) is op 27 juni 2005 van rechtswege bouwvergunning verleend voor het project. Dat het college in de kennisgeving van de van rechtswege verleende bouwvergunning ten onrechte artikel 46, vierde lid, als wettelijke grondslag heeft vermeld, staat, anders dan [appellanten] betogen, daaraan niet in de weg.
2.6. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de voor het project verleende vrijstelling in deze procedure niet ter toetsing voorligt.
2.6.1. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Ww wordt de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep, ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft. De bij besluit van 26 april 2005 verleende vrijstelling wordt voor de mogelijkheid van beroep derhalve geacht deel uit te maken van de op 27 juni 2005 verleende bouwvergunning. Hoewel dit betoog dus terecht is aangevoerd, kan dit niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, gelet op het hierna volgende.
2.7. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel, dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen. Zij voeren daartoe aan dat realisering van het project een inbreuk op hun privacy, schaduwwerking op hun percelen en een toename in het aantal verkeersbewegingen teweeg zal brengen.
2.7.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de bouwhoogte, omvang, bouwmassa en het aantal wooneenheden van het project, en de daardoor te verwachten schaduwwerking, aantasting van de privacy en toename in verkeersbewegingen, niet zodanig afwijken van de ingevolge het bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden op het perceel, dat de belangen van appellanten daardoor onevenredig worden geschaad en het college geen vrijstelling voor het project heeft mogen verlenen. Daarbij heeft het college voorts in aanmerking genomen dat de bouwhoogte van het project stedenbouwkundig gezien past bij de bouwhoogte van verscheidene andere gebouwen in de directe omgeving van het perceel, zoals het gebouw Holtweijde aan de Touwslager, bestaande uit vier bouwlagen met een hoogte van 11,55 m, het gebouw Westerstaete aan de Westerstraat, bestaande uit vier bouwlagen met een hoogte van 12,20 m, en het gebouw Vasalis aan de Touwslager/hoek Riemsnijder, bestaande uit vier bouwlagen met een hoogte van 12,30 m. Er is geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank, zij het op onjuiste gronden, terecht geen aanleiding gevonden het besluit op bezwaar te vernietigen.
2.8. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 2.6.1, zijn de hoger beroepen gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rusten.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009