ECLI:NL:RVS:2009:BH1135

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800710/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • H. Troostwijk
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor uitbreiding bedrijfspand in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 18 december 2007 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot heeft vernietigd. Het college had op 19 juni 2007 een bouwvergunning verleend voor het vergroten van een bedrijfspand op een perceel in Oirschot. Appellanten, waaronder [appellante A] en [appellant B], stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de voorziene kantoorruimte op de tweede verdieping mogelijk als woonruimte zou worden gebruikt, wat zou leiden tot overschrijding van de maximale bebouwingshoogte voor woningen.

De Raad van State oordeelt dat het bouwplan is voorzien op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' en dat de bouwhoogte van 9 meter in overeenstemming is met de voorschriften voor bedrijfsgebouwen. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de tweede verdieping niet als kantoorruimte kan worden gebruikt. De Raad bevestigt dat de bouwvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan, en dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter moet worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond is en dat het college de bouwvergunning terecht heeft verleend, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 28 januari 2009.

Uitspraak

200800710/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 december 2007 in zaken nrs. 07/3777 en 07/3781 in het geding tussen:
[appellante A], [appellant B] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oirschot (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college het door [appellante A],
[appellant B] en anderen (hierna: [appellant] en anderen) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder correctie van de omschrijving van de bouwwerkzaamheden in dier voege dat bouwvergunning is verleend voor het vergroten van een bedrijfspand met een bedrijfswoning (op de begane grond en de eerste verdieping) en kantoorruimte (op de tweede verdieping).
Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op 20 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) - voor zover thans van belang - het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven van 25 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college het door [appellant] en anderen tegen het besluit van 19 juni 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2008, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het besluit van 25 september 2008.
[appellant] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te Waalre, en het college, vertegenwoordigd door T. Gruijters en I. Roordink, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. C. de Wit, advocaat te Uden, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de voorziene kantoorruimte op de tweede verdieping als woonruimte zal worden gebruikt, als gevolg waarvan het bouwplan de maximale bebouwingshoogte voor woningen overschrijdt. Voorts stelt hij dat het bouwplan de maximaal toegestane goothoogte en inhoud van een woning overschrijdt.
2.1.1. Het bouwplan is voorzien op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Uitbreiding bedrijventerrein "De Stad" de bestemming "Bedrijventerrein" rust.
Ingevolge artikel 1, onder g, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften onder dienst- of bedrijfswoning verstaan: een woning, in of bij een bedrijf of instelling bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 5.1. van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de kaart aangegeven gronden bestemd voor ambachtelijke en industriële bedrijven, zulks met inbegrip van, voor zover thans van belang:
- kantoren (al dan niet behorend tot de bedrijven);
- (…);
- (…);
een en ander met dienstwoningen en tuinen, interne ontsluitingswegen en andere verkeers- en groenvoorzieningen alsmede bouwwerken en voorzieningen voor de waterhuishouding.
Ingevolge artikel 5.3.2. van de planvoorschriften dienen woningen aan het volgende te voldoen:
a. goothoogte max. 5,50 m;
b. bebouwingshoogte max. 8 m;
c. inhoud max. 500 m3.
Ingevolge artikel 5.3.4. van de planvoorschriften dienen bedrijfsgebouwen, voor zover thans van belang, aan het volgende te voldoen:
a. bebouwingshoogte max. 10 m;
b. (…);
c. (…);
d. (…).
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2002 in zaak nr. 200005648/1; AB, 2002, 190) is in het stelsel van de Woningwet geen plaats voor een beslissing omtrent de bouwvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Voorts dient, zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr.
200409527/1), bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
2.1.3. Het bouwplan voorziet blijkens de aanvraag en de daarbij behorende tekeningen in een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw met een bedrijfswoning op de begane grond en de eerste verdieping en met een kantoorruimte op de tweede verdieping. De bouwhoogte van het bouwplan is 9 m. Voor het oordeel dat de tweede verdieping wordt opgericht met het oog op gebruik voor woondoeleinden heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden, nu de tweede verdieping uitsluitend toegankelijk is vanuit het bestaande kantoorgedeelte en blijkens de bouwaanvraag bestemd is om als kantoor gebruikt te worden. De omstandigheid dat een eerdere bouwaanvraag voorzag in slaapkamers op de tweede verdieping en de omstandigheid dat deze verdieping op relatief eenvoudige wijze uitsluitend vanuit de woning toegankelijk kan worden gemaakt, bieden geen grond voor het oordeel dat [vergunninghouder] de tweede verdieping niet als kantoorruimte beoogt te gebruiken. Aan de verkoopinformatie op de website van het makelaarskantoor heeft de voorzieningenrechter in dit verband terecht geen doorslaggevende betekenis toegekend.
Nu de bedrijfswoning inpandig is gelegen en, gelet op het vorenstaande, op de verdieping boven de bedrijfswoning kantoorruimte is voorzien, is naar het oordeel van de Afdeling een afzonderlijke beoordeling van de woning niet aan de orde en dient de bouwaanvraag te worden getoetst aan de in artikel 5.3.4. van de planvoorschriften opgenomen bouwvoorschriften voor bedrijfsgebouwen. Vaststaat dat het bouwplan met deze voorschriften, in het bijzonder met de in artikel 5.3.4., onder a, vermelde maximale bebouwingshoogte, in overeenstemming is. Artikel 5.3.4. van de planvoorschriften kent geen eisen met betrekking tot goothoogte en inhoud. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter, zij het gedeeltelijk op andere gronden, terecht tot het oordeel is gekomen dat het bouwplan in zoverre niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Het door [appellant] gestelde omtrent de overschrijding van de maximale goothoogte en maximale inhoud behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.
Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond.
2.3. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] en anderen is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.4.1. Blijkens de uitspraak van de voorzieningenrechter is de noodzaak van een bedrijfswoning in de beroepsprocedure niet ter discussie gesteld. Gelet hierop bestaat er geen ruimte meer die noodzaak in het kader van het nieuwe besluit op bezwaar aan de orde te stellen. Hetgeen [appellant] aangaande de noodzaak van de bedrijfswoning heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
2.4.2. [vergunninghouder] heeft naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter nieuwe bouwtekeningen overgelegd waarop enkele wijzigingen zijn aangebracht. De wijzigingen betreffen een geringe verplaatsing van de overheaddeur in de linkerzijgevel van het bedrijfsgebouw, het vervallen van de parkeerplaats voor de overheaddeur in de voorgevel, een wijziging van het aantal parkeerplaatsen, zeven in plaats van zes, aan de linkerzijgevel van het bedrijfsgebouw en een haakse - in plaats van parallelle - situering van die parkeerplaatsen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat sprake is van zodanig ingrijpende wijzigingen dat niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken. De wijzigingen kunnen derhalve worden aangemerkt als wijzigingen van ondergeschikte aard. Voor deze wijzigingen behoefde derhalve, anders dan [appellant] stelt, geen nieuwe bouwaanvraag te worden ingediend.
Daargelaten dat het bedrijventerrein waarop het perceel is gelegen in de Welstandsnota Oirschot 2007 is aangemerkt als "welstandsvrij", bestaat voorts, gelet op de ondergeschikte aard van de wijzigingen, evenmin grond voor het oordeel dat het college het gewijzigde bouwplan opnieuw aan de welstandscommissie had dienen voor te leggen.
2.4.3. Het college heeft bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid aansluiting gezocht bij de normen uit de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (hierna: ASVV 2004)" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. Voor het oordeel dat, uitgaande van de voorziene nieuwe situering van de parkeerplaatsen, onvoldoende in de aan de hand van de ASVV 2004 vastgestelde behoefte aan elf parkeerplaatsen wordt voorzien, bestaat geen grond. Ter zitting is voldoende komen vast te staan dat de aan de voorzijde van het pand voorziene parkeerplaatsen toegankelijk zijn ondanks de aanwezigheid van een groenstrook. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aan de linkerzijgevel voorziene parkeerplaatsen niet bereikbaar zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de ter plaatse aanwezige groenstrook de bestemming "Bedrijventerrein" heeft en dat de als zodanig op de kaart aangegeven gronden, voor zover thans van belang, ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften bestemd zijn voor ambachtelijke en industriële bedrijven, een en ander met interne ontsluitingswegen en andere verkeersvoorzieningen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de parkeerplaatsen aan de linkerzijgevel door hun haakse situering niet bruikbaar zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid.
Voorts is niet gebleken dat het bouwplan, gelet op de afmetingen van de langs de linkerzijgevel voorziene parkeerplaatsen, in strijd is met artikel 2.5.30, tweede lid, van de bouwverordening van de gemeente Oirschot. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting is komen vast te staan dat langs de linkerzijgevel van het bedrijfspand voldoende ruimte is om zeven parkeerplaatsen met een breedte van 2,50 m te realiseren. Ten slotte bieden de gestelde omstandigheid dat voor deze parkeerplaatsen uitwegvergunningen vereist zijn en de overigens ook niet nader onderbouwde stelling dat de situering van een of meerdere parkeerplaatsen in strijd zou zijn met het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1991 (RVV) geen grond voor het oordeel dat het college de bouwvergunning had moeten weigeren. Gelet op artikel 44 van de Woningwet dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de bouwvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. Nu zich gezien het vorenstaande geen weigeringsgronden als bedoeld in voormeld artikel voordoen, was het college gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Gelet hierop heeft het college het door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar terecht opnieuw ongegrond verklaard.
2.5. Het beroep gericht tegen het besluit van 25 september 2008 is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 25 september 2008, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009
392.