200804626/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/11891 van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 mei 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 9 november 2005 heeft de staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2009, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Hartsuiker, ambtenaar op het departement, is verschenen.
2.1. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 12 september 2000, waarbij de aan hem verleende vergunning tot vestiging is ingetrokken, dat volgens hem onrechtmatig is. De gestelde schade bestaat uit gederfde inkomsten uit arbeid, dan wel uit uitkering.
Bij besluit van 30 september 2003, voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris het door [appellant] tegen de intrekking van de vergunning gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft dit besluit, hangende het daartegen door [appellant] ingestelde beroep, bij besluit van 28 april 2004 ingetrokken. Bij besluit van 17 juni 2004 heeft de staatssecretaris het door [appellant] tegen die intrekking gemaakt bezwaar gegrond verklaard en hem met ingang van 20 november 2002 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - de staatssecretaris het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen, omdat het besluit van 12 september 2000 niet onrechtmatig is. De aanvankelijk door [appellant] overgelegde gegevens van de Belastingdienst en getuigenverklaringen vormden onvoldoende bewijs voor de door hem gestelde voortzetting van zijn verblijf in Nederland. Eerst nadat [appellant] op 3 november 2003 bij de aanvulling van de gronden van zijn beroep tegen het besluit van 30 september 2003 stukken van het UWV/GAK had gevoegd, is de staatssecretaris uit coulance van zijn besluit van 30 september 2003 teruggekomen en heeft hij zijn besluit van 12 september 2000 onverplicht heroverwogen, aldus de rechtbank.
2.3. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank aldus het geschil ten onrechte niet heeft beperkt tot de vraag of de door [appellant] gestelde schade het gevolg is van het besluit van 12 september 2000. Voorts heeft zij miskend dat het besluit van 12 september 2000 onrechtmatig moet worden geacht, aldus [appellant].
2.4. Dat betoog faalt. Aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek om schadevergoeding is primair ten grondslag gelegd dat het besluit van 12 september 2000 niet onrechtmatig is en [appellant] reeds hierom niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. [appellant] heeft tegen dat oordeel in beroep bij de rechtbank ook gronden aangevoerd. De rechtbank heeft derhalve terecht eerst onderzocht of die toetsing in rechte standhoudt.
De rechtbank heeft voorts op juiste gronden overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de gegrondverklaring van het bezwaar bij besluit van 17 juni 2004 niet volgt dat het besluit van 12 september 2000 onrechtmatig is, omdat de staatssecretaris onverplicht van zijn eerdere beslissing op bezwaar van 30 september 2003 is teruggekomen, naar aanleiding van door [appellant] voor het eerst bij brief van 3 november 2003 verstrekte informatie. De beslissing op bezwaar van 30 september 2003 was juist, omdat de gegevens toen onvoldoende waren om het bezwaar gegrond te verklaren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009