200805071/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 2 juni 2008 in zaak nr. 08/3364 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 15 maart 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [appellante] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 juni 2008, verzonden op 3 juni 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ambtshalve wordt het volgende overwogen.
2.1.1. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van die wet geen rechtmatig verblijf hebben.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juli 2006 in zaak nr. 200510434/1; JV 2006/347), heeft een vreemdeling geen belang bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking daarvan, zolang deze ongewenst is verklaard, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning, is bij samenloop daarvan met een besluit, waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, eerst aan de orde, indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken, dan wel de ongewenstverklaring is opgeheven.
2.1.3. Bij besluit van 26 april 2006 is de vreemdeling krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst verklaard. Dit besluit is thans in rechte onaantastbaar.
Bij besluit van 21 september 2007 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de ongewenstverklaring van de vreemdeling met toepassing van artikel 6.7 van het Vreemdelingenbesluit 2000 tijdelijk tot
23 juni 2008 opgeheven en overwogen dat met ingang van die datum de rechtsgevolgen van het besluit tot ongewenstverklaring van 26 april 2006 herleven.
2.1.4. Niet is gebleken dat de ongewenstverklaring van de vreemdeling thans, al dan niet tijdelijk, op verzoek van de vreemdeling opnieuw is opgeheven dan wel dat de opheffing ervan op haar verzoek is verlengd. Het hoger beroep van de vreemdeling kan derhalve niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, aangezien haar ook na vernietiging van de aangevallen uitspraak en van het besluit van 17 januari 2008 ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 geen verblijfsvergunning kan worden verleend. De vreemdeling heeft derhalve geen belang bij het door haar ingestelde hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009
434-572.
Verzonden: 14 januari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak