ECLI:NL:RVS:2009:BH0769
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- M.G.J. Parkins-de Vin
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en voortvarendheid bij claimindiening
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 28 november 2008 de vreemdeling in het gelijk stelde. De vreemdeling was op 20 november 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld, waarna de staatssecretaris op 25 november 2008 een claim bij de Belgische autoriteiten indiende. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarendheid had betracht, omdat er vijf dagen waren verstreken tussen de verzending van de claim en de indiening ervan. De staatssecretaris betoogde echter dat de termijn van drie werkdagen tussen de verzending van de claim en de indiening niet als te lang kon worden aangemerkt, gezien de noodzaak van administratieve en logistieke handelingen die bij internationale overdrachten komen kijken.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen grond was voor het oordeel dat hij onvoldoende voortvarendheid had betracht. De termijn van vijf dagen tussen de verzending van de claim en de indiening bij de Belgische autoriteiten werd niet als onredelijk lang beschouwd, vooral gezien de omstandigheden van de zaak en de eerdere uitzetting van de vreemdeling naar België op 28 oktober 2008. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid in het kader van vreemdelingenbewaring en de procedures rondom internationale overdrachten, waarbij de administratieve afhandeling en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de situatie van de vreemdeling in acht moeten worden genomen.