ECLI:NL:RVS:2009:BH0759

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805805/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beleid inzake verblijfsvergunningen voor homoseksuelen uit Iran

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie had deze vergunning verleend met ingang van 29 november 2006, de datum waarop het beleid voor homoseksuelen uit Iran in werking trad, zoals vastgelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2006/38). De vreemdeling was van mening dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de ingangsdatum van het beleid de toets in rechte kon doorstaan. Hij betoogde dat de staatssecretaris niet had mogen afzien van het met terugwerkende kracht invoeren van het beleid, zoals gesuggereerd in een brief van Human Rights Watch van 5 oktober 2006.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de staatssecretaris beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van het beleid dat wordt gevoerd bij de toepassing van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had bovendien terecht overwogen dat er geen grond was voor het oordeel dat de ingangsdatum van het beleid niet kon worden gehandhaafd. De korte periode tussen de publicatie van de brief van Human Rights Watch en de inwerkingtreding van het beleid was van belang in deze beoordeling. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van de genoemde datum had mogen verlenen.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de staatssecretaris in het asielbeleid en de noodzaak om de ingangsdatum van beleid zorgvuldig te overwegen, vooral in het licht van humanitaire redenen. De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk ongegrond.

Uitspraak

200805805/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 27 juni 2008 in zaak nr. 07/33134 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aan [appellant] (hierna: de vreemdeling) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 29 november 2006 verleend. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 juni 2008, verzonden op 30 juni 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, worden verleend aan de vreemdeling, van wie naar het oordeel van de staatssecretaris op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, wordt de vergunning verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
2.2. Volgens paragraaf C2/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan de staatssecretaris in het beleid specifieke groepen aanwijzen die om andere redenen dan traumata op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel.
Volgens Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2006/38 (hierna: WBV 2006/38; Stcrt. 2006, nr. 231, pagina 19), zijn, voor zover thans van belang, homoseksuelen uit Iran op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in het landgebonden asielbeleid aangewezen als een specifieke groep, die om andere redenen dan traumata in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Dit besluit is in werking getreden op 29 november 2006, de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
2.2.1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden gezegd dat de ingangsdatum die aan de invoering van het in WBV 2006/38 omschreven beleid verbonden is de toets in rechte niet kan doorstaan. De vreemdeling betoogt daartoe dat onder meer uit de brief van Human Rights Watch (hierna: HRW) van 5 oktober 2006 volgt dat de staatssecretaris niet had mogen afzien van het met terugwerkende kracht invoeren van het beleid.
2.2.2. Bij besluit van 1 augustus 2007 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000, met ingang van 29 november 2006, de datum van inwerkingtreding van WBV 2006/38.
2.2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van het beleid dat wordt gevoerd bij de toepassing van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. Gelet hierop en in aanmerking genomen de korte periode tussen het verschijnen van genoemde brief van HRW, welke brief voor een belangrijk deel als basis heeft gediend voor het in WBV 2006/38 neergelegde beleid, en het in werking treden van dat beleid, heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de ingangsdatum die aan de invoering van het in WBV 2006/38 omschreven beleid is verbonden de toets in rechte niet kan doorstaan.
De rechtbank heeft daarom ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet heeft mogen verlenen met ingang van die datum.
De grief faalt.
2.3. De tweede grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. P.A. Offers, en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Klein Nulent
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2009
218-587.
Verzonden: 16 januari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak