200802659/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel,
verweerder.
Bij besluiten van 24 november 2006 en 5 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel (hierna: het college) verzoeken van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting aan de [locaties] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Lemstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
2.2. Gezien het verhandelde ter zitting beperkt het beroepschrift zich tot de afwijzing van de verzoeken om handhavend op te treden voor zover deze verzoeken betrekking hebben op stank- en stofhinder, geluidhinder vanwege reparatiewerkzaamheden aan een dorsmachine en overtreding van voorschrift 1.22 van de ten behoeve van de inrichting verleende vergunning van 26 september 2006.
2.3. [appellant] betoogt dat het besluit, voor zover het college daarin zonder nader onderzoek heeft geoordeeld dat stank- en stofoverlast niet aannemelijk zijn, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
2.3.1. Het college stelt dat bij bedrijfscontroles deze klachten verscheidene keren zijn onderzocht en dat daarbij is vastgesteld dat de inrichting voldoet aan de ter zake geldende voorschriften.
2.3.2. Hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de inrichting niet voldoet aan de ter zake geldende voorschriften. Het college was in zoverre niet bevoegd tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
2.4. [appellant] betoogt dat op zeker vier dagen in de periode van 20 juli tot en met 1 augustus 2006 reparatiewerkzaamheden aan een dorsmachine hebben plaatsgevonden als gevolg waarvan geluidhinder is opgetreden. De werkzaamheden zouden in strijd met de vergunning buiten zijn uitgevoerd en zowel overdag als in de avond en nacht hebben plaatsgevonden
2.4.1. Het standpunt van het college dat geen overtredingen konden worden geconstateerd, omdat de desbetreffende overtredingen, wat daar ook van zij, na het verzoek tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen niet meer hebben plaatsgevonden, komt de Afdeling niet onjuist voor. Een overtreding van de geluidgrenswaarden is dan ook niet komen vast te staan. In zoverre was het college destijds niet bevoegd om handhavend op te treden.
2.5. Ingevolge voorschrift 1.22 van de vergunning is het pneumatisch of mechanisch vullen van silo’s niet toegestaan tussen 19.00 uur en 07.00 uur, alsmede zondagen en algemeen erkende feestdagen.
Tussen partijen is niet in geschil dat voorschrift 1.22 van de vergunning is overtreden. De Afdeling deelt deze conclusie. Het college was destijds dan ook in zoverre bevoegd handhavend op te treden.
2.5.1. Gezien het algemeen belang dat is gediend met de handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat door calamiteiten bij de toenmalig veevoederleverancier de aflevering van veevoeder tot tweemaal toe in de avondperiode heeft plaatsgevonden. Voorts is overgegaan op een andere veevoederleverancier. Beide overtredingen van het aan de vergunning verbonden voorschrift 1.22 hebben een incidenteel karakter. Nadien hebben deze overtredingen zich niet meer voorgedaan. Niet te verwachten is dat zich in de toekomst nog overtredingen van dit voorschrift zullen voordoen.
Gezien deze omstandigheden moet in dit geval handhavend optreden als zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen worden beschouwd, zodat het college daarvan op goede gronden heeft afgezien.
2.6. Gezien het grote aantal procedures waarbij partijen betrokken zijn komt het de Afdeling geraden voor dat partijen in onderling overleg treden om te komen tot een voor betrokkenen bevredigende oplossing.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009