200803844/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 april 2008 in zaak
nr. 07/537 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 19 december 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aanvraag van [appellant] van 9 oktober 2006 om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een verlenging van een chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2008, verzonden op 21 april 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S. Wiersma, advocaat te Groningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. N. Koorn, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen, aldus die bepaling.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van een verzoek om afgifte van een VOG worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de circulaire), vastgesteld door de minister bij besluit van 17 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).
Volgens paragraaf 3.2.2. van de circulaire, houdende objectieve criteria, wordt de afgifte van een VOG geweigerd, indien de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn, voorafgaand aan het moment van toetsing, in de justitiële documentatie voorkomt en de aangetroffen antecedenten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden, waarvoor de VOG wordt gevraagd. Voor een taxichauffeur geldt dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG zijn in bijlage A bij de circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.
Wat betreft het screeningsprofiel voor een taxichauffeur vermeldt die bijlage dat een taxichauffeur belast is met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Eén van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen.
Volgens paragraaf 3.2.3. van de circulaire, houdende subjectieve criteria, kan de burgemeester binnen tien dagen na de dag waarop bij hem de aanvraag is ingediend adviseren over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het advies is niet bindend en betreft de beoordeling van de lokale omstandigheden in het concrete geval. Blijkens de toelichting is hiermee beoogd de lokale belangen die een rol kunnen spelen bij de mate waarin de veiligheid van de samenleving wordt bedreigd in de beoordeling te betrekken. Het advies van de burgemeester dient gemotiveerd te zijn, zodat altijd uit het advies kan worden afgeleid of op onwenselijke wijze lokale belangen bij de advisering worden betrokken, aldus de toelichting.
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de minister de aanvraag om een VOG afgewezen omdat, kort weergegeven, [appellant] op 26 januari 2006 onherroepelijk is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan drugshandel en drugsbezit en diefstal in vereniging. Voorts is [appellant] in die zaak op 23 februari 2006 onherroepelijk veroordeeld tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 8920,05. De proeftijd zal eindigen op 25 januari 2008. De veroordeling wegens het drugsdelict staat volgens de minister, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van zijn werkzaamheden in de weg.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister bij zijn besluit om de VOG te weigeren, onvoldoende de relevante feiten en omstandigheden heeft onderzocht en betrokken in de besluitvorming. Het besluit ontbeert daardoor zijns inziens een draagkrachtige motivering. [appellant] betoogt daartoe dat de rechtbank ten onrechte het advies van de burgemeester van Groningen van 2 oktober 2007 niet heeft betrokken in haar uitspraak en dat, nu de minister geen aandacht heeft geschonken aan het advies van de burgemeester, althans hierin geen aanleiding heeft gezien om het besluit op bezwaar in heroverweging te nemen, de rechtbank had moeten oordelen dat aan het bestreden besluit zodanige tekortkomingen kleven dat het in rechte niet is te handhaven. Voorts betoogt [appellant] dat in zijn geval het in feite om één strafrechtelijke veroordeling gaat. Bovendien is hij niet veroordeeld voor de handel in hennep. Het strafbaar feit waarvoor hij is veroordeeld vormt volgens hem in zijn geval, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, geen belemmering voor een behoorlijke uitoefening van zijn functie als taxichauffeur.
2.4. Met de rechtbank oordeelt de Afdeling dat de minister in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd.
De minister diende bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG uit te gaan van de strafrechtelijke uitspraken zoals deze voorlagen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 januari 2007 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200606020/1&verdict_id=15900&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200606020/1&utm_term=200606020/1">200606020/1</a>) zijn de drugsdelicten waarvoor [appellant] is veroordeeld misdrijven die naar hun aard niet te verenigen zijn met het beroep van taxichauffeur. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat deze feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur zouden verhinderen wegens het risico dat ze met zich brengen voor de samenleving.
Het enkele feit dat de rechtbank het advies van de burgemeester van Groningen van 2 oktober 2007 niet expliciet heeft betrokken in haar uitspraak doet niet af aan de juistheid van deze uitspraak. Vaststaat dat het desbetreffende advies is afgegeven nadat het besluit op bezwaar is genomen. Nu de rechtbank diende te oordelen naar de feiten zoals die zich voordeden ten tijde van het besluit van 12 april 2007, kan de inhoud van het advies niet leiden tot vernietiging van de uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009.