ECLI:NL:RVS:2009:BG9745

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803368/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.W.L. Loeb
  • A.W.M. Bijloos
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor dakopbouw in Almere

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 28 maart 2008 hun beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Almere had op 15 januari 2007 geweigerd om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het aanbrengen van een dakopbouw op een woning. De rechtbank oordeelde dat het college zich op de adviezen van de gemeentelijke afdeling Stedenbouw en Landschap kon baseren, die stelden dat de opbouw de stedenbouwkundige eenheid en het uiterlijk van de wijk zou aantasten. Appellanten voerden aan dat de rechtbank niet had onderkend dat niet alle omwonenden als belanghebbenden konden worden aangemerkt en dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door voor andere dakopbouwen in de buurt wel vrijstelling te verlenen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgronden van appellanten falen. De weigering van de bouwvergunning werd gerechtvaardigd door de stedenbouwkundige adviezen, die wezen op de impact van de opbouw op de wijk en de zichtlijnen naar de Noorderplassen. De Raad van State concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de voorgestelde dakopbouw niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de rechtbank de argumenten van appellanten terecht had verworpen.

Uitspraak

200803368/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 maart 2008 in zaak nr. 07/1478 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het aanbrengen van een dakopbouw op de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna onderscheidenlijk: de woning en het perceel).
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [omwonenden] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.L. Klapwijk, advocaat te Rotterdam, en drs. G. Slokkers, en het college, vertegenwoordigd door B. Thier, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar omwonenden, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. S.H. van den Ende, de laatste advocaat te Amsterdam, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] hebben de beroepsgrond dat de rechtbank heeft miskend dat niet alle omwonenden als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, ter zitting ingetrokken. Zij betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het college zijn oordeel dat het bouwplan inbreuk maakt op de stedenbouwkundige eenheid en het uiterlijk van de wijk op de adviezen van DSO heeft kunnen baseren, heeft miskend dat volgens het door hen overgelegde advies van Atelier Dutch van 8 mei 2007 het bouwplan aan de stedenbouwkundige eenheid en het uiterlijk van de wijk geen afbreuk doet en dat het realiseren van uitsluitend de door hen voorziene dakopbouw de wijk niet van een suburbane naar een meer stedelijke wijk kan transformeren. Voorts heeft de rechtbank volgens hen miskend dat, indien de planwetgever niet zou hebben gewild dat op hun rij woningen een extra woonlaag kon worden aangebracht, die woningen in artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften zouden zijn uitgezonderd en dat de toepassingsmogelijkheid van die bepaling aan de zijde van Land in Zicht, waar zij wonen, door de weigering illusoir is geworden.
2.1.1. Het bestemmingsplan "Zuidoever Noorderplassen" (hierna: het bestemmingsplan) betreft een woonwijk, gesitueerd over acht landtongen. De achterzijde van de percelen grenzen aan water, dat voor recreatieve doeleinden kan worden gebruikt. Vijf van de acht landtongen staan haaks op het vaste land. Daarnaast zijn drie landtongen evenwijdig met de oever en achter elkaar geplaatst, waaronder de landtong Land in Zicht, waarop het perceel is gelegen. Deze landtong ligt het verst van deze drie landtongen in de Noorderplassen.
Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften kan het college vrijstelling verlenen van de op de plankaart aangegeven maximum bouwhoogte van 6 meter voor de bouw van één extra bouwlaag. Het college zal de aanvraag om vrijstelling ingevolge dat voorschrift aan de volgende relevante aspecten toetsen:
- behoud van de stedenbouwkundige eenheid en uiterlijk van de wijk;
- voorkomen van aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Tevens kan het college, ten behoeve van het behoud van het stedenbouwkundig en architectonisch karakter van de buurt nadere eisen stellen aan situering, afmeting en uiterlijk van de extra bouwlaag, aldus het voorschrift.
2.1.2. Het college heeft zijn oordeel dat stedenbouwkundige aspecten zich tegen realisering van het bouwplan verzetten gebaseerd op door de gemeentelijke afdeling Stedenbouw en Landschap uitgebrachte stedenbouwkundige adviezen van 7 november en 21 december 2006 en op adviezen van 13 november en 22 december 2006 die door de gemeentelijke afdeling Dienst Stedelijke Ontwikkeling/ROM zijn uitgebracht. Deze adviezen strekken alle tot weigering van de gevraagde vrijstelling.
In het advies van 7 november 2006 is vermeld dat de opbouw zeer groot is in verhouding tot de woning en een zeer grote "impact" daarop heeft. Met de opbouw verandert volgens dit advies het beeld van de woning, terwijl met volgende dakopbouwen het totale beeld van de wijk kan veranderen in dat van een stedelijke wijk, wat in strijd is met de voor de wijk gekozen opzet. Dat oordeel wordt onderschreven in het advies van 21 december 2006.
In het advies van 13 november 2006, dat ook een bevestiging inhoudt van het advies van 7 november 2006, wordt uiteengezet dat in de plantoelichting is vermeld dat de zuidoever van de Noorderplassen een belangrijke landschappelijke buffer vormt tussen het drukke stedelijke deel van Almere en het beperkt toegankelijke gebied van de Lepelaarsplassen. In het advies wordt toegelicht dat volgens de plantoelichting de recreatieve functie boven de woonfunctie prevaleert en dat daarin is vermeld dat uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is geweest dat de wijk zo transparant en open mogelijk moet worden gehouden met vrije zichtlijnen en uitzicht op de Noorderplassen. Daarom geldt, aldus het advies, volgens de plantoelichting voor de woningen die zijn gelegen aan de zijde van de landtong - zoals de woning - een maximale bouwhoogte van 6 m, terwijl de woningen aan de landzijde van de landtong maximaal 9 m hoog mogen zijn en bestaan aldus vanaf deze woningen vrije zichtlijnen en uitzicht op de Noorderplassen. Ten slotte is in het advies van 22 december 2006 vermeld dat het bouwplan grote invloed heeft op de zichtlijnen van de woningen aan de achterliggende zijde van de landtong en daarmee op het stedenbouwkundige plan van de wijk.
In voormelde adviezen is aldus uiteengezet, dat en waarom met het bouwplan de stedenbouwkundige eenheid en het uiterlijk van de wijk niet worden behouden, mede omdat, indien voor deze dakopbouw vergunning wordt verleend, volgens deze adviezen aanvragen voor volgende, vergelijkbare, dakopbouwen niet zullen kunnen worden afgewezen.
2.1.3. De rechtbank heeft het door [appellanten] overgelegde bericht van Atelier Dutch van 8 mei 2007 terecht niet beschouwd als een door een deskundige opgesteld stedenbouwkundig deskundigenbericht, nu het daarin neergelegde oordeel dat realisering van het bouwplan niet in strijd is met het behoud van de stedenbouwkundige eenheid en het uiterlijk van de wijk niet nader wordt toegelicht.
2.1.4. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor onder 2.1.2 is overwogen, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op de stedenbouwkundige adviezen heeft mogen baseren, zoals het heeft gedaan. Voorts is de rechtbank [appellanten] terecht evenmin gevolgd in hun betoog dat de vrijstellingsbepaling illusoir wordt, nu deze bepaling in het hele plangebied geldt en elders daarin op de voet van de bepaling wel vrijstelling is verleend. Ook staat niet op voorhand vast dat geen vrijstelling zal worden verleend voor een opbouw van geringere omvang. Het betoog faalt.
2.2. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 23 juli 2007 in strijd met het gelijkheidsbeginsel is genomen, nu het college voor verschillende dakopbouwen in de buurt wel vrijstelling heeft verleend. Zij wijzen in dit verband op Land in Zicht 9 en 11 en Aan de Wind 4 en 27. Niet valt in te zien dat het verschil in type woning en de ligging ervan in dit verband van belang is, aldus [appellanten].
2.2.1. Dit betoog slaagt evenmin. Zoals hiervoor onder 2.1.2 is overwogen, luidt het stedenbouwkundig advies van 7 november 2006 dat de voorziene opbouw een grote invloed heeft op de woning. Bij een ander type woning kan een opbouw een andere invloed hebben. Voorts kan de ligging van de woning een rol spelen bij de vraag of zichtlijnen worden verstoord.
Het college heeft aan het besluit van 23 juli 2007 ten grondslag gelegd dat de woningen aan Land in Zicht 9 en 11 gelegen zijn in een bocht en aan een plein, waarop de toegangsweg voor de landtong Land in Zicht uit komt. Deze woningen hebben geen woningen tegenover zich met op de derde verdieping een terras, waarvan de dakopbouw de zichtlijnen zou verstoren, aldus dat besluit.
Het college heeft voorts te kennen gegeven dat de woning Aan de Wind 4 zich op een meer landinwaarts gelegen landtong bevindt, waarvandaan geen vrij uitzicht over de plassen bestaat. De woning Aan de Wind 27 is evenmin aan het open water van de Noorderplassen gelegen, zodat de dakopbouw zichtlijnen niet of nauwelijks verstoort, aldus het college.
Nu de door [appellanten] vermelde gevallen aldus geen gelijke of met de woning op het perceel op één lijn te stellen gevallen zijn, heeft de rechtbank hen terecht niet gevolgd in hun betoog dat de weigering van de vrijstelling in strijd met het gelijkheidsbeginsel is.
2.3. Voorts betogen [appellanten] nog dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van willekeur getuigt, nu de vrijstelling is geweigerd, omdat het bouwplan zichtlijnen op de Noorderplassen onmogelijk maakt, terwijl in het gebied Noorderplassen West appartementsgebouwen van vier woonlagen worden ontwikkeld die pal aan de plassen staan.
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. Het college heeft toegelicht dat de bebouwing, zoals die plaatsvindt in het gebied Noorderplassen West, in overeenstemming is met het daar geldende bestemmingsplan, waar is gekozen voor gesloten bouwblokken. Dat gebied is niet bedoeld als overgang tussen stedelijk gebied en natuur, aldus het college.
De rechtbank heeft, onder deze op zichzelf niet bestreden omstandigheden, terecht aangenomen dat het college voor andere plangebieden andere uitgangspunten van ruimtelijk beleid hanteert en de stelling van [appellanten] dat de weigering willekeurig is, niet aanvaard.
2.4. De beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009
488.