ECLI:NL:RVS:2008:BH0799

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803116/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taalanalyse en contra-expertise in asielprocedure van vreemdeling met Burundese herkomst

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd in Nederland en wiens aanvraag is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling heeft een contra-expertise overgelegd die zijn Burundese herkomst ondersteunt, terwijl de staatssecretaris zich baseert op een taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT) die tot de conclusie komt dat de vreemdeling niet herleidbaar is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi. De rechtbank heeft de contra-expertise als voldoende onderbouwd beschouwd en de taalanalyse van het BLT niet als voldoende draagkrachtig geacht. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht twijfels heeft geuit over de taalanalyse. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die twijfels oproepen over de conclusies van het BLT. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris in zijn grief niet kan worden gevolgd, omdat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de taalanalyse niet als voldoende bewijs kan dienen voor de afwijzing van de asielaanvraag. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

200803116/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/55411 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 27 maart 2008 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 maart 2008, verzonden op 31 maart 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste en enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de contra expertise concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van het aan het besluit van 17 oktober 2006 ten grondslag gelegde rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 7 april 2006 dat de vreemdeling eenduidig niet herleidbaar is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi, nu in de door dr. O. Nkulu Kabuya opgestelde contra expertise van 14 juni 2007 vrij uitvoerig is weergegeven over welke kennis van zijn herkomstgebied de vreemdeling beschikt en het rapport van de taalanalyse enkel, zonder enige onderbouwing, de bevinding vermeldt dat de vreemdeling niet in staat is concrete en gedetailleerde informatie te verschaffen over zijn beweerde herkomstomgeving, de contra expertise ook overigens een veel uitgebreidere motivering voor de daarin getrokken conclusie bevat dan het rapport van de taalanalyse voor de daarin getrokken conclusie en voorts de reactie van het BLT van 12 juli 2007 op de contra-expertise voormelde concrete aanknopingspunten voor twijfel niet, althans onvoldoende heeft weggenomen, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat uit die reactie niet blijkt wat de deskundigheid is van de opsteller daarvan dan wel of die persoon bij zijn reactie de betreffende taalanalist dan wel een andere ter zake deskundige heeft geraadpleegd.
In dit verband voert de staatssecretaris aan dat nu de bevindingen van de contra expertise inhouden dat de vreemdeling standaard Swahili spreekt met enige afwijkingen die overeenkomen met afwijkingen die zich eveneens voordoen in het Swahili dat gesproken wordt in Burundi, deze niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de vreemdeling geplaatst moet worden in de spraakgemeenschap in Burundi, omdat daarvoor in het rapport taalanalyse noodzakelijk is geacht dat Swahili wordt gesproken dat in Burundi gangbaar is. De rechtbank heeft eveneens ten onrechte waarde gehecht aan de opmerking in de contra expertise dat de vreemdeling details over zijn gestelde plaats van herkomst kan verschaffen, aangezien het daarbij, zoals in de reactie van het BLT is aangegeven, slechts om algemene informatie gaat, terwijl van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij ook uitgebreide en gedetailleerde informatie kan verschaffen. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat de reactie van het BLT afkomstig is van een ter zake deskundig bureau, waar de taalanalist die de taalanalyse van 7 april 2006 heeft opgesteld werkzaam is, zodat het BLT voor een reactie over de juiste informatie beschikte, en dat de rechtbank over de bij de reactie betrokken personen nadere informatie bij de staatssecretaris had kunnen inwinnen.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2005 in zaak no. 200409345/1, JV 2005/188), komt de minister, door in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel naar het land of de plaats van herkomst van de desbetreffende vreemdeling, een taalanalyse te laten uitvoeren, deze vreemdeling tegemoet bij de voldoening aan de op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit en nationaliteit. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de desbetreffende vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan hij de band waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, door een zelf gekozen deskundige laten beoordelen en het rapport taalanalyse zonodig van commentaar laten voorzien.
2.1.2. In het besluit van 17 oktober 2006, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de minister zich onder verwijzing naar het rapport taalanalyse van het BLT op het standpunt gesteld dat de vreemdeling over zijn nationaliteit ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Volgens dat rapport is de vreemdeling eenduidig niet te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi, aangezien hij – samengevat weergegeven - niet in staat is concrete en gedetailleerde informatie te verschaffen over zijn beweerde herkomstomgeving, hij Swahili spreekt met een tongval die hem eenduidig buiten Burundi plaatst, geen actieve kennis van het Kirundi heeft, niet in staat is een volledige zin in het Kirundi te maken en slechts enkele woorden Kirundi kent, welke hij niet in staat is correct uit te spreken.
De opsteller van de contra-expertise twijfelt niet aan de herkomst van de vreemdeling uit Burundi en geeft aan dat deze zeker tot een spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi behoort, aangezien hij details over zijn beweerdelijke plaats van herkomst kan verschaffen, Swahili spreekt waarbij de standaard morfologie en syntaxis gemengd is met morfologische, syntactische en fonologische kenmerken die typisch voor het in Burundi gesproken Swahili zijn, adequaat op het Kirundi kan reageren en uit die taal woorden kan vertalen.
Volgens de reactie van het BLT op de contra-expertise – samengevat weergegeven – zijn de afwijkende constructies die de contra expertise noemt niet specifiek te herleiden tot het Swahili van Burundi. Er is sprake van kenmerken die ook voorkomen in andere delen van Oost-Afrika, waaronder (West-)Tanzania. In de reactie is voorts aangegeven dat het Swahili dat gesproken wordt in Burundi niet als het standaard Swahili met enkele afwijkende constructies kan worden gekarakteriseerd. Het ontbreken van actieve kennis van het Kirundi plaatst de vreemdeling volgens het BLT buiten de spraakgemeenschap van Burundi. Tenslotte benadrukt het BLT dat de vreemdeling slechts summier en algemeen heeft verklaard over zijn woonomgeving, terwijl hem uitdrukkelijk te mogelijkheid is geboden daarover in detail verklaringen af te leggen. Het BLT handhaaft het standpunt dat de vreemdeling eenduidig niet uit Burundi afkomstig is.
Naar aanleiding daarvan heeft de vreemdeling op 11 oktober 2007 nog een reactie van de Taalstudio – welk bureau de opstelling van de contra expertise heeft verzorgd en begeleid - op de reactie van het BLT overgelegd, waarin de conclusie van de contra-expertise wordt onderschreven. Daarin wordt aangevoerd dat deze conclusie is gebaseerd op uitgewerkte argumenten en dat in de taalanalyse en de reactie op de contra-expertise een zogeheten contrastieve analyse ontbreekt, waardoor onduidelijk is wat wordt bedoeld met opmerkingen zoals dat de vreemdeling Swahili spreekt met een tongval die hem eenduidig buiten Burundi plaatst.
2.1.3. De staatssecretaris klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd dat uit de reactie van het BLT op de contra-expertise niet blijkt wat de deskundigheid is van de opsteller daarvan dan wel of die persoon bij zijn reactie de betreffende taalanalist dan wel een andere ter zake deskundige heeft geraadpleegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 maart 2007 in zaak no. 200607305/1, JV 2007/230) moet worden geoordeeld dat de deskundigheid van taalanalisten werkzaam bij het BLT voldoende is gewaarborgd. Het ontbreken van voormelde gegevens is op zichzelf onvoldoende om aan de reactie af te doen, nu deze van een ter zake deskundige instelling afkomstig is en de rechtbank zich voorts had kunnen vergewissen van de deskundigheid van de opsteller van de reactie door daarover aan de staatssecretaris nadere vragen te stellen. Gelet op het hierna volgende kan dit evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.1.4. De opsteller van de contra-expertise geeft in zijn rapport onder meer, met voorbeelden toegelicht, aan dat de vreemdeling woorden en uitdrukkingen gebruikt die specifiek uit het Burundese Swahili afkomstig zijn, hoe bepaalde uitdrukkingen in andere varianten van het Swahili zouden hebben geluid en dat de vreemdeling zijn gestelde plaats van herkomst gedetailleerd kent. De opsteller van de contra-expertise heeft aldus gemotiveerd geconcludeerd dat hij geen twijfel heeft omtrent de Burundese herkomst van de vreemdeling, waarbij het Swahili dat hij spreekt en de details die hij heeft gegeven omtrent zijn gestelde plaats van herkomst zijn betrokken.
Hetgeen in de reactie van het BLT tegen de contra-expertise is ingebracht is, mede gezien de reactie van de Taalstudio, door de rechtbank terecht onvoldoende geacht om de twijfel aan de juistheid van de taalanalyse weg te nemen.
2.1.5. In aanmerking genomen dat de rechter, evenmin als de staatssecretaris, met betrekking tot de herkomstbepaling van een vreemdeling op basis van taalkenmerken en geografische kennis over deskundigheid beschikt, heeft de rechtbank in de door de vreemdeling overgelegde contra-expertise terecht concrete aanknopingspunten aanwezig geacht voor twijfel aan de inhoud van de door het BLT verrichte taalanalyse, zodat die taalanalyse niet als een voldoende draagkrachtige motivering van het besluit van 17 oktober 2006 kan gelden.
2.1.6. De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
91.
Verzonden: 19 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak