ECLI:NL:RVS:2008:BG9516

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807482/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en voortvarendheid bij uitzetting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, waarin de rechtbank de vreemdeling in zijn beroep tegen de vreemdelingenbewaring in het gelijk heeft gesteld. De vreemdeling was van 31 augustus 2008 tot 24 september 2008 in strafrechtelijke detentie en werd op 24 september 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de inspanningsverplichting om te voorkomen dat de vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring werd gesteld. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er onvoldoende voortvarendheid was betracht bij de uitzetting van de vreemdeling. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris wel degelijk voldoende voortvarendheid had betracht, aangezien de vreemdeling op de eerste dag na inbewaringstelling was gehoord en er handelingen ter voorbereiding van de uitzetting waren verricht. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er werd geen schadevergoeding toegekend en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200807482/1.
Datum uitspraak: 22 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie, appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 7 oktober 2008 in zaak nr. 08/34555 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Greve, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
In de enige grief klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door te overwegen dat onvoldoende voortvarendheid bij de uitzetting van de vreemdeling is betracht, niet heeft onderkend dat de vreemdeling reeds op de eerste dag na inbewaringstelling is gehoord ter vaststelling van zijn identiteit en dat, hoewel gedurende de strafrechtelijke detentie geen aanvang is gemaakt met handelingen ter voorbereiding van de uitzetting, in het geheel beschouwd geen sprake is van een inbreuk op de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid.
2.2.
De vreemdeling heeft van 31 augustus 2008 tot 24 september 2008 in strafrechtelijke detentie verbleven. Uit het proces-verbaal van verhoor van 25 september 2008 blijkt dat de vreemdeling op die dag door de Vreemdelingendienst met het oog op nadere vaststelling van zijn identiteit en ten behoeve van zijn uitzetting is gehoord. Op 3 oktober 2008 heeft een vertrekgesprek met de vreemdeling plaatsgevonden waarbij tevens een aanvraag voor het verstrekken van een laissez passer is ingevuld, die vervolgens dezelfde dag is doorgezonden ter verdere behandeling.
2.3.
De rechtbank heeft - in hoger beroep onbestreden - overwogen dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de in paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 omschreven inspanningsverplichting om zoveel mogelijk te voorkomen dat de vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moet worden, doch dat dit de bewaring niet onrechtmatig maakt nu geen grond bestaat voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de door daardoor geschonden belangen.
2.4.
Nu ter zake van de schending van voormelde inspanningsverplichting is vastgesteld dat dit gebrek, gelet op de betrokken belangen, niet tot onrechtmatigheid van de aansluitend aan de strafrechtelijke detentie opgelegde vreemdelingrechtelijke bewaring leidt, kan aan het uitblijven van handelingen ter voorbereiding van de uitzetting tijdens de strafrechtelijke detentie, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen zelfstandige betekenis worden gehecht bij de beoordeling van de voortvarendheid tijdens de vreemdelingrechtelijke bewaring. Hierbij is tevens van belang dat eerst met het opleggen van een maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 sprake is van detentie in verband waarmee, gelet op artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de staatssecretaris, ter voorkoming dat deze vrijheidsontneming onredelijk lang voortduurt, gehouden is voldoende voortvarendheid te betrachten met handelingen ter voorbereiding van de uitzetting.
Voorts is de rechtbank, zoals de staatssecretaris terecht stelt, er ten onrechte vanuit gegaan dat eerst op de achtste dag na inbewaringstelling handelingen ter voorbereiding van de uitzetting zijn verricht. Immers, uit het proces-verbaal van 25 september 2008 blijkt dat de vreemdeling op de eerste dag na inbewaringstelling is gehoord ten behoeve van de uitzetting en met het oog op de nadere vaststelling van zijn identiteit. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling eerder in bewaring is gesteld en de staatssecretaris die maatregel heeft opgeheven vanwege onvoldoende voortvarend handelen, kunnen in het kader van de beoordeling of thans voldoende voortvarendheid wordt betracht, geen consequenties worden verbonden, aangezien de eerdere bewaring is opgeheven omdat de vreemdeling in weerwil van een eerdere toezegging niet binnen drie maanden na het laatste vertrekgesprek was gehoord.
In het licht van het vorenoverwogene en gelet op het in 2.2. geschetste tijdsverloop, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet met de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheidheid heeft gehandeld en dat de bewaring om die reden onrechtmatig is te achten.
De grief slaagt
2.5.
Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het hiervoor overwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgrond geen aanleiding geeft voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 24 september 2008 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 7 oktober 2008 in zaak nr. 08/34555;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond:
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2008
343.
Verzonden: 22 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze.
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak