ECLI:NL:RVS:2008:BG9500

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808462/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak gaat het om de vreemdeling D. Liu, die op 23 oktober 2008 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De staatssecretaris van Justitie heeft geprobeerd een laissez passer aan te vragen bij de Chinese autoriteiten om de vreemdeling naar China uit te zetten. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 13 november 2008 geoordeeld dat er zicht op uitzetting was, maar de vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft op 16 december 2008 geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de poging van de staatssecretaris om de vreemdeling uit te zetten naar China onvoldoende kans van slagen had. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De staatssecretaris is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de vreemdeling en de proceskosten. De Raad van State heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet of in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, maar dat dit niet kan worden tegengeworpen in het kader van de bewaring. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke termijn voor uitzetting en de verplichtingen van de staatssecretaris in het proces.

Uitspraak

200808462/1.
Datum uitspraak: 16 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 13 november 2008 in zaak nr. 08/38133 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2008 is D. Liu (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 november 2008, verzonden op 14 november 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 november 2008, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in de tweede grief dat de rechtbank, door te overwegen dat zicht op uitzetting van de vreemdeling bestaat, omdat, nu niet is vastgesteld of de vreemdeling de Chinese of de Noord-Koreaanse nationaliteit heeft, de staatssecretaris de mogelijkheid moet krijgen om de nationaliteit van de vreemdeling vast te stellen, heeft miskend dat volgens eerdere uitspraken van de Afdeling is gebleken dat geen zicht bestaat op uitzetting van Chinezen naar China binnen redelijke termijn, dat de voor hem bij de Chinese autoriteiten ingediende laissez passer aanvraag kansloos moet worden geacht, en dat de maatregel van bewaring om die reden had moeten worden opgeheven.
2.2. Ter zitting bij de rechtbank op 6 en 7 november 2008 en in het in hoger beroep ingediende verweerschrift van 1 december 2008 heeft de staatssecretaris aangegeven dat de Dienst Terugkeer en Vertrek voldoende aanknopingspunten heeft gevonden om voor de vreemdeling een laissez passer aanvraag bij de Chinese autoriteiten in te dienen, omdat de vreemdeling vloeiend Mandarijn spreekt en een Chinese naam heeft. De staatssecretaris stelt vast dat de vreemdeling zelf aangeeft dat hij in Noord-Korea is geboren en de Noord-Koreaanse nationaliteit heeft, maar dat hij geen tot geringe medewerking verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Aanknopingspunten om een laissez passer aanvraag bij de Noord-Koreaanse autoriteiten in te dienen, zijn volgens de staatssecretaris niet aanwezig en evenmin te vinden in de verklaringen van de vreemdeling. Voorts heeft de staatssecretaris erop gewezen dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij concrete en verifieerbare gegevens verstrekt en bescheiden overlegt waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen. Dit heeft de vreemdeling volgens de staatssecretaris niet gedaan waardoor zijn nationaliteit niet vast is komen te staan. Tot slot merkt de staatssecretaris op dat op voorhand niet kan worden gezegd dat de Chinese autoriteiten het verzoek om afgifte van een laissez passer niet zullen honoreren.
2.3. Uit de hiervoor weergegeven uiteenzetting blijkt dat de staatssecretaris, zoals hij ook reeds ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven, beoogt van de Chinese autoriteiten een laissez passer te verkrijgen teneinde de vreemdeling naar China te kunnen uitzetten. De bij die autoriteiten ingediende laissez passer aanvraag strekt er derhalve, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet toe om langs deze weg nader onderzoek te doen naar de nationaliteit van de vreemdeling.
De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat de verplichting van een in bewaring gestelde vreemdeling om actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstellingen in het onderhavige geval onverkort geldt. Uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 26 november 2008, in zaak nr. 200808139/1 (www.raadvanstate.nl), volgt evenwel dat bij de ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling bestaande situatie inzake de afgifte van een laissez passer door de Chinese autoriteiten ten behoeve van een hier te lande in bewaring gestelde vreemdeling, de desbetreffende vreemdeling niet ter motivering van de bewaring kan worden tegengeworpen dat hij niet of in onvoldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet. De staatssecretaris heeft voorts geen bijzondere individuele omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat in het geval van de vreemdeling zicht op uitzetting naar China niet ontbrak.
De rechtbank heeft niet onderkend dat bij de gegeven stand van zaken de poging van de staatssecretaris om de vreemdeling uit te zetten naar China onvoldoende kans van slagen had om te kunnen oordelen dat diens uitzetting binnen een redelijke termijn tot de mogelijkheden behoorde. De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient reeds hierom te worden vernietigd. De eerste grief behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 oktober 2008 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de inbewaringstelling reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling zal met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 op na te melden wijze schadevergoeding worden toegekend over de periode van 23 oktober 2008 tot 3 december 2008, de dag waarop de inbewaringstelling van de vreemdeling is opgeheven.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 13 november 2008 in zaak nr. 08/38133;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 3.380,00 (zegge: drieduizenddriehonderdtachtig euro);
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008
53-549.
Verzonden: 16 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak