ECLI:NL:RVS:2008:BG9492

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806808/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en vaststelling van identiteit, nationaliteit en afkomst van een Somaliër

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, waarin de rechtbank de vreemdeling in vreemdelingenbewaring had gesteld. De vreemdeling had gesteld afkomstig te zijn uit Mogadishu, Somalië, maar had deze afkomst niet met documenten onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was, omdat de vreemdeling zijn afkomst niet had aangetoond. De staatssecretaris was het hier niet mee eens en stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de vreemdeling niet uit het zuiden van Somalië kwam. De Raad van State overwoog dat de rechtbank niet had onderkend dat de geloofwaardigheid van de afkomst en het reisverhaal van de vreemdeling beoordeeld moest worden in het kader van een asielaanvraag. De Raad van State oordeelde dat, indien de vreemdeling zijn identiteit, nationaliteit en afkomst had aangetoond, er geen grond voor bewaring zou zijn geweest. Aangezien de vreemdeling zijn afkomst niet had onderbouwd, was er geen reden om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting was. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

200806808/1.
Datum uitspraak: 16 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 29 augustus 2008 in zaak nr. 08/30213 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 september 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door niet aan te nemen dat de vreemdeling niet uit het zuiden van Somalië komt, ten onrechte geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aanwezig acht. Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, het volgende.
De rechtbank is er aan voorbijgegaan dat de vreemdeling zijn afkomst uit Mogadishu in Somalië niet met documenten heeft onderbouwd. Of de door hem gestelde afkomst en zijn reisverhaal geloofwaardig zijn en zo ja, of dat op grond van het categoriaal beschermingsbeleid tot vergunningverlening zou moeten leiden, dient bij de behandeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel te worden beoordeeld. Voorts heeft de rechtbank miskend dat het enkele feit dat iemand uit Somalië afkomstig is, niet het oordeel rechtvaardigt dat geen zicht op uitzetting aanwezig kan worden geacht. Bovendien kan de rechtbank haar bevindingen over de (Zuid-)Somalische afkomst van de vreemdeling niet op een verklaring van een zittingstolk baseren. Overigens is er geen absoluut verwijderbeletsel naar Somalië en is uitzetting naar een ander land niet uitgesloten.
2.1.1. Bij de rechtbank heeft de vreemdeling zonder nadere onderbouwing gesteld uit Mogadishu in Somalië afkomstig te zijn. De staatssecretaris heeft bij de rechtbank aangevoerd dat die gestelde afkomst niet aan de hand van documenten is bevestigd.
Door te overwegen dat volgens de bij de zitting betrokken tolk, en zo nodig nog door een taalanalyse aan te tonen, de vreemdeling gelet op zijn spraak afkomstig is uit het zuiden van Somalië, met name uit de buurt van Mogadishu, en de staatssecretaris geen aanknopingspunten heeft aangedragen voor zijn veronderstelling dat de vreemdeling niet uit het zuiden van Somalië komt, heeft de rechtbank niet onderkend dat de vraag of de door de vreemdeling gestelde afkomst en zijn reisverhaal geloofwaardig zijn te achten en derhalve het met betrekking tot Somalië gevoerde categoriale beschermingsbeleid op hem van toepassing is, dient te worden beantwoord in het kader van een door hem in te dienen asielaanvraag. Dat neemt niet weg dat indien de vreemdeling in de procedure die heeft geleid tot zijn inbewaringstelling zijn identiteit, nationaliteit en afkomst tegenover de staatssecretaris zou hebben aangetoond en op grond daarvan op voorhand vaststaat dat uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoorde, voor oplegging van de maatregel van bewaring geen plaats zou zijn geweest. Die situatie deed zich hier evenwel niet voor. De vreemdeling heeft zijn gestelde identiteit, nationaliteit en afkomst op geen enkele wijze onderbouwd. Nu de bestaande belemmeringen om vreemdelingen naar Somalië te verwijderen niet voor het gehele grondgebied van dat land gelden en mogelijke uitzetting van de vreemdeling naar een ander land evenmin valt uit te sluiten, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn ontbreekt.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 augustus 2008, gelet op het hiervoor overwogene en nu geen andere gronden zijn voorgedragen, alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 29 augustus 2008 in zaak nr. 08/30213;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Tielraden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008
156-550.
Verzonden: 16 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak