ECLI:NL:RVS:2008:BG8657

Raad van State

Datum uitspraak
31 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802304/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake bouwvergunning en vrijstelling door de Raad van State

Op 31 december 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 9 februari 2005. Dit verzoek werd ingediend door [verzoeker] en betrof de herziening van de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 april 2004. De zaak had betrekking op een bouwvergunning en vrijstelling verleend door het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel voor het oprichten van een berging/carport. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2008, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, en het college werd vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar en F. Kabbouti.

In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de voorwaarden schetst waaronder een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien. De Afdeling oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door [verzoeker] werden aangevoerd, niet voldeden aan de criteria van dit artikel, omdat deze feiten na de eerdere uitspraak hadden plaatsgevonden en dus niet relevant waren voor de herziening. De Afdeling concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek tot herziening afgewezen en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de betrokken rechters de beslissing in naam der Koningin vaststelden. De uitspraak is van belang voor de toepassing van het bestuursrecht en omgevingsrecht, met name in het kader van bouwvergunningen en de voorwaarden voor herziening van eerdere uitspraken.

Uitspraak

200802304/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200404557&verdict_id=9632&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200404557/1&utm_term=200404557">200404557/1</a>.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 9 februari 2005, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200404557&verdict_id=9632&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200404557/1&utm_term=200404557">200404557/1</a>, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van Arnhem van 23 april 2004, nr. 03/1659 bevestigd. De uitspraak van de Afdeling (hierna: de uitspraak) is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, heeft
[verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Bij brief van 1 december 2008 heeft [verzoeker] nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door
J.J.W.G. van den Oetelaar en F. Kabbouti, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De uitspraak waarop het verzoek betrekking heeft, betreft het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) van 25 februari 2003 waarbij aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een berging/carport aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). In de uitspraak, voor zover thans van belang, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college bevoegd was tot het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1o, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, omdat met het realiseren van het bouwplan het aantal woningen niet toe zal nemen.
2.3. [verzoeker] betoogt dat dat oordeel berust op onjuiste feiten. Met het realiseren van de berging/carport is het aantal woningen toegenomen, omdat de berging/carport in gebruik is als leefruimte, aldus [verzoeker]. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst hij naar twee rapporten van bevindingen van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente van 3 en 21 augustus 2007, waarin is vermeld dat de achtergevel en de binneninrichting van de berging/carport afwijken van de verleende bouwvergunning en in de berging/carport groepsgewijs yoga, massage en tai-chi beoefend wordt. Voorts verwijst hij naar een besluit van het college van 28 augustus 2007, waarbij, voor zover thans van belang, is geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de berging. In dat besluit is de volgende passage opgenomen: "Het bouwwerk wordt, voor zover nu is vastgelegd, niet gebruikt als bergruimte, maar fungeert als leefruimte, een verlenging van de woonkamer. Gebruik ten dienste of in ondersteuning van de bestemming wonen."
2.4. Reeds omdat de controles, waarvan in voormelde rapporten van bevindingen verslag is gedaan, en het besluit van 28 augustus 2007 alle dateren van ná de uitspraak, kunnen deze niet worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb.
Voorts brengt de omstandigheid dat in augustus 2007 is gebleken dat in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd en dat de ruimte fungeert als leefruimte en voor de beoefening van onder meer yoga wordt gebruikt, niet met zich dat het college in de bij de aanvraag van 13 juni 2002 behorende bouwtekening aanknopingspunt had moeten zien voor het oordeel dat de berging/carport bestemd was om voor bewoning te worden gebruikt.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die dateren van vóór de uitspraak en die, indien zij bekend waren geweest, tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.
2.5. Nu niet aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Awb wordt voldaan, dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
17-476.