ECLI:NL:RVS:2008:BG8619

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802624/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffing Flora- en faunawet voor project Park Brederode

Op 24 december 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door de stichting Stichting Schapenduinen en de vereniging Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een besluit van de minister van 8 mei 2006, waarbij ontheffing werd verleend van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet (Ffw) voor het project 'Park Brederode'. De ontheffing betrof onder andere het verstoren van verschillende beschermde diersoorten, waaronder vleermuizen en spechten. De verzoekers stelden dat de activiteiten van de vennootschap onomkeerbare gevolgen zouden hebben voor de fauna in het gebied.

De voorzitter van de Afdeling heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de activiteiten van de vennootschap, die binnen de contouren van de voormalige bebouwing plaatsvinden, geen onomkeerbare gevolgen zullen hebben voor de beschermde diersoorten. De voorzitter benadrukte dat de verleende ontheffing specifiek betrekking heeft op bepaalde vleermuizen en spechten, en dat de aanvraag van de vennootschap geen betrekking had op de zandhagedis, die door de verzoekers werd genoemd. De minister had in eerdere besluiten al aangegeven dat voor de hazelworm geen ontheffing nodig was, en dit standpunt werd door de voorzitter bevestigd.

De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om de ontheffing te schorsen, aangezien de Afdeling naar verwachting vóór de komende broedperiode uitspraak zal doen in de bodemprocedure. De belangen van de vennootschap, die de reeds gestarte activiteiten wilde voortzetten, werden zwaarder gewogen dan de bezwaren van de verzoekers. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200802624/3.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. de stichting Stichting Schapenduinen, gevestigd te Bloemendaal,
2. de vereniging Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg, gevestigd te Santpoort-Zuid, gemeente Bloemendaal,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 3 maart 2008 in zaken nrs. 08-1592, 08-1591, 08-2161 en 08-2166 in de gedingen tussen:
de vereniging Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg en de stichting Stichting Schapenduinen
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) de commanditaire vennootschap Park Brederode C.V. (hierna: de vennootschap) ten behoeve van de realisatie van het project "Park Brederode" ontheffing verleend van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 en 13 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) voor zover het betreft het uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen en het vervoeren en onder zich hebben van het daslook en het ruig klokje, alsmede van de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw voor zover het betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, groene specht en grote bonte specht. Voorts heeft de minister zich bij dit besluit op het standpunt gesteld dat geen ontheffing vereist is voor de eekhoorn, franjestaart, meervleermuis, rosse vleermuis, boomklever, boomkruiper, ekster, holenduif, kauw, zwarte kraai en hazelworm.
Bij besluiten van 6 februari 2008 heeft de minister de door de stichting Stichting Schapenduinen (hierna: de stichting), respectievelijk de vereniging Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg (hierna: de vereniging) daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, de motivering van het besluit aangevuld, ontheffing verleend van de verbodsbepalingen van de artikelen 9, 11 en 13 van de Ffw voor zover het betreft de hazelworm en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2008, verzonden op 11 maart 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, de door de stichting en de vereniging daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en in zoverre de besluiten van 6 februari 2008 vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2008, en de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2008, hoger beroep ingesteld. Zij hebben hun hoger beroepen aangevuld bij brieven van 21 mei 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, hebben de stichting en de vereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2008, waar de stichting en de vereniging, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. van den Biesen en mr. A. Kamphuis, beiden advocaat te Amsterdam, de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. W. van Dijk, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het besluit van 8 mei 2006, inhoudende het verlenen van een ontheffing alsmede inhoudende het oordeel dat voor bepaalde diersoorten geen ontheffing is vereist, wordt geschorst in afwachting van de uitspraak op de door onder meer de stichting en de vereniging ingestelde hoger beroepen, waarvan de behandeling ter zitting eveneens op 18 december 2008 heeft plaatsgevonden.
2.3. Beantwoording van de door zowel de stichting als de vereniging opgeworpen rechtsvragen leent zich niet voor beantwoording in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening. Derhalve dient het voorliggende verzoek beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen.
2.4. Ter zitting is gebleken dat de activiteiten van de vennootschap de komende tijd op twee locaties zullen plaatsvinden, binnen de contouren van de voormalige, inmiddels gesloopte bebouwing. Dit gebied is afgeschermd door vorig jaar aangebrachte faunaschermen. De stichting en de vereniging stellen dat de activiteiten van de vennootschap onomkeerbare gevolgen hebben omdat de verstoring van de verschillende dieren door de bouw van de woningen definitief zal worden. Het belang van de vennootschap is er in gelegen de reeds vorig jaar gestarte activiteiten op het terrein te continueren. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar de belangen van degenen die de te bouwen woningen hebben gekocht. Volgens de vennootschap worden geen verbodsbepalingen overtreden en zullen geen onomkeerbare gevolgen ontstaan door de huidige activiteiten. De minister heeft zich bij het standpunt van de vennootschap aangesloten.
2.5. De bij besluit van 8 mei 2006 verleende ontheffing ziet, voor zover thans van belang, op de gewone dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis, de laatvlieger, de ruige dwergvleermuis, de watervleermuis, de groene specht en de grote bonte specht. De aanvraag van de vennootschap noch de besluitvorming van de minister ziet op de door de stichting en de vereniging in het verzoek genoemde zandhagedis. Deze zal daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.
Ter zitting is gebleken dat de locaties waar de vleermuizen zich bevinden de komende tijd ongemoeid zullen worden gelaten. Reeds daarom bestaat geen aanleiding de verleende ontheffing te schorsen voor zover deze ziet op de verschillende soorten vleermuizen. Ten aanzien van de spechten geldt dat het kappen van bomen met nesten slechts buiten de broedperiode mag plaatsvinden en dat voldoende alternatieven in het plangebied en de omgeving aanwezig zijn. Derhalve hebben de activiteiten in zoverre geen onomkeerbare gevolgen. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat de Afdeling naar verwachting vóór de komende broedperiode uitspraak zal doen in de bodemprocedure, bestaat evenmin aanleiding de ontheffing te schorsen voor zover het betreft de groene en grote bonte specht.
2.6. De minister heeft zich in het besluit van 8 mei 2006 ten aanzien van de hazelworm op het standpunt gesteld dat geen ontheffing nodig is. Bij het besluit op bezwaar heeft de minister dit standpunt herroepen en heeft hij alsnog ontheffing van de artikelen 9, 11 en 13 van de Ffw verleend. Het besluit op bezwaar is echter door de voorzieningenrechter vernietigd. Voor zover de minister in het besluit van 8 mei 2006 het standpunt heeft ingenomen dat voor de hazelworm geen ontheffing vereist is, betekent dit echter niet dat ten aanzien van de hazelworm een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat vanaf november 2007 op het terrein werkzaamheden plaatsvinden, waarbij de voormalige ziekenhuispaviljoens zijn gesloopt en de betrokken grond bouwrijp is gemaakt. Vanaf het begin van die werkzaamheden hebben veldinspecties plaatsgevonden door een ecoloog van Royal Haskoning, waarbij ook regelmatig een ecoloog van RAVON aanwezig is geweest. Tijdens deze inspecties zijn in 2008 tot op heden geen hazelwormen aangetroffen op de onderhavige bouwlocaties, die inmiddels grotendeels bestaan uit kaal zand. Door de vorig jaar geplaatste faunaschermen kunnen hazelwormen de locaties waar thans de activiteiten plaatsvinden, niet bereiken. De vennootschap heeft gesteld dat op de locaties waar activiteiten plaatsvinden doorlopende monitoring plaatsvindt waarbij wekelijks wordt bekeken of zich desalniettemin beschermde diersoorten op de locaties bevinden. Niet kan worden gezegd dat de activiteiten zullen leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de hazelworm. Van zodanige gevolgen voor de in het besluit van 8 mei 2006 genoemde dieren, waarvoor volgens de minister geen ontheffing nodig is, is evenmin sprake. Ook voor zover voor deze dieren geen ontheffing is verleend, bestaat derhalve geen aanleiding om in dit stadium van de procedure een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Gelet op het voorgaande en na afweging van de betrokken belangen, wordt het verzoek afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008
419.