ECLI:NL:RVS:2008:BG8613

Raad van State

Datum uitspraak
31 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802305/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. Konijnenbelt
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor parkeergarage en kantoortoren in Groningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 11 februari 2008 het beroep van appellante tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond verklaarde. De besluiten betroffen de verlening van vrijstellingen en bouwvergunningen voor de oprichting van een parkeergarage en een kantoortoren met dansschool op de locatie Damsterdiep. Appellante stelde dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan en dat er gebreken waren in het welstandsadvies. De rechtbank oordeelde dat het college terecht vrijstelling had verleend op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de bouwplannen niet in strijd waren met de welstandseisen. Appellante voerde aan dat de bouwplannen de bereikbaarheid van de binnenstad voor fietsers en voetgangers negatief zouden beïnvloeden, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen concluderen dat de bereikbaarheid voldoende gewaarborgd was. Ook de argumenten van appellante over overschrijding van de maximale bouwhoogte en de effecten op luchtkwaliteit en geluidhinder werden door de rechtbank verworpen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200802305/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 februari 2008 in zaken nrs. 07/586 en 07/587 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan de gemeentelijke dienst RO/EZ vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een parkeergarage op de locatie, plaatselijk bekend Damsterdiep (hierna: de locatie). Bij besluit van dezelfde dag heeft het voorts aan Nijestee vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoortoren met dansschool op de locatie (hierna: het bouwplan).
Bij uitspraak van 11 februari 2008, verzonden op 19 februari 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen die besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2008, waar [appellante] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en J.B. Verhaar en I.A. Hop en A. Westra, zijn verschenen. Voorts is daar Nijstee, vertegenwoordigd door mr. R.P. Doting, advocaat te Groningen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Binnenstad Oost" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de locatie waar de bouwplannen zijn voorzien de bestemming "Wegverkeer".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de bij het plan behorende voorschriften is het college bevoegd het bestemmingsplan in die zin te wijzigen, dat de bestemming van het gebied, nader op de kaart aangegeven, kan worden gewijzigd van Wegverkeer naar een dubbelbestemming Wegverkeer/Stadswoonwijk.
Ingevolge het tweede lid moet de wijzigingsbevoegdheid worden uitgeoefend met inachtneming van artikel 5.4 van de beschrijving in hoofdlijnen.
2.2. Niet in geschil is dat de bouwplannen in strijd zijn met de bestemming "Wegverkeer". Om de realisering ervan toch mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) daarvan vrijstelling verleend.
2.3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies, waarop het college zich bij de besluitvorming heeft gebaseerd, gebreken vertoont, faalt. [appellante] heeft haar stelling dat de bouwplannen niet met de welstandseisen die voor het beschermde stadsgezicht gelden stroken niet nader toegelicht. Dat op het advies niet is vermeld dat de bouwplannen in een beschermd stadsgezicht zijn gelegen, heeft de rechtbank terecht niet tot het oordeel geleid dat de bouwplannen niet aan de daaraan gestelde eisen voldoen. Dat het advies niet is gedateerd, heeft dat terecht evenmin gedaan.
2.4. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwplannen niet aan het in de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 5.4 van de planvoorschriften gestelde vereiste dat de bereikbaarheid van de binnenstad, met name voor fietsers en voetgangers, voldoende gewaarborgd is blijven voldoen en zullen leiden tot een verkeersonveilige situatie.
2.4.1. Artikel 12 van de planvoorschriften bevat een wijzigingsbevoegdheid voor betrokken gronden naar de dubbelbestemming "Wegverkeer/Stadswoonwijk". Omdat de bouwplannen niet voldoen aan het in artikel 12 neergelegde bebouwingsvereiste van 10%, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend en geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Daarbij heeft het echter rekening gehouden met de op de wijzigingsbevoegdheid van toepassing zijnde criteria, opgenomen in de in artikel 5.4 van de planvoorschriften neergelegde beschrijving in hoofdlijnen.
In de stelling van [appellante] dat de binnenstad door de realisering van de bouwplannen voor bewoners van het gebied ten zuiden van het Damsterdiep minder goed bereikbaar wordt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat het college in redelijkheid de bereikbaarheid van de binnenstad niet voldoende gewaarborgd kon achten. Voorts heeft zij in hetgeen [appellante] aanvoert terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwplannen niet tot een onveilige verkeerssituatie voor fietsers zullen leiden. Dat in plaats van een vrijliggend fietspad een fietsstrook wordt aangelegd en dat rekening dient te worden gehouden met afslaand verkeer, geeft daartoe onvoldoende aanleiding.
Het betoog faalt.
2.5. Voorts voert [appellante] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de maximale toegestane bouwhoogte door de bouwplannen wordt overschreden en het voorziene kantoorgebouw wat de hoogte en de oppervlakte betreft niet in overeenstemming is met hetgeen is neergelegd in gemeentelijke nota's met betrekking tot hoogbouw en kantoren.
2.5.1. Niet in geschil is dat de hoogte van het kantoorgebouw afwijkt van hetgeen ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Beleidsnota Hoogbouw in Groningen "De stad, hoogbouw en de mensen" van 12 februari 2002 aan het verlenen van de vrijstellingen in de weg staat. Dat daarin is opgenomen dat gebouwen tot ongeveer 25 meter over het algemeen de gebruikelijke projectprocedure kunnen volgen en dat een hoogte van 30 meter voor de binnenstad het maximum lijkt te zijn, betekent niet dat voor het bouwplan, waarin een hoogte van 30,57 meter is voorzien, geen vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO kon worden verleend, nu het in de Beleidsnota om uitgangspunten gaat. Voorts is ook niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan in strijd is met in de nota opgenomen vereisten. In het stedenbouwkundig plan "Damsterdiep weer binnenstad", dat door de raad van de gemeente Groningen is vastgesteld en als ruimtelijke onderbouwing aan de vrijstellingen ten grondslag is gelegd, wordt uitgegaan van een gebouw met een hoogteaccent op de locatie. In hetgeen in beroep is aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich bij het beoordelen van de aanvragen niet op dat stedenbouwkundig plan mocht baseren. Het college heeft zijn oordeel dat het de hoogte van het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar acht voldoende draagkrachtig gemotiveerd.
Voorts heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nota "Ruimte voor Kantoren" en de nota "Herijking kantorenvestigingsbeleid tot 2010" niet in de weg staan aan de bouwplannen. Hoewel in de nota's voor kantoren met een omvang, zoals in het bouwplan voorzien, prioriteit wordt gegeven aan vestiging op kantorenparken, als het Europapark, is in de aan de vrijstellingen ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing, opgenomen in het plan "Damsterdiep weer binnenstad", voldoende uiteengezet, hoe de bouwplannen zich tot de omgeving verhouden en is de wenselijkheid van de ontwikkeling op deze locatie voldoende gemotiveerd. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat vanwege de publieksfunctie van Nijestee als woningcorporatie een locatie in de binnenstad aangewezen is.
Het betoog faalt.
2.6. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat bij aan de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde rapporten over de effecten van de bouwplannen op de luchtkwaliteit en geluidhinder van onjuiste verkeersgegevens is uitgegaan.
2.6.1. Ook dat betoog faalt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de rapporten over luchtkwaliteit en geluidhinder, waarop de besluiten zijn gebaseerd, voor de verkeersgegevens gebruik mocht worden gemaakt van het regionaal gehanteerde verkeersmodel "RGA", dat gebruik maakt van de ten tijde van de besluiten meest recente verkeerstellingen. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college dat niet mocht. Hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college van onjuiste verkeersgegevens is uitgegaan.
2.7. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat uit de meetgegevens over het jaar 2006 volgt dat de uitkomsten van de aan de besluiten ten grondslag gelegde rapporten met betrekking tot de luchtkwaliteit niet juist zijn.
2.7.1. Het college heeft zich voor luchtkwaliteitsaspecten op het luchtkwaliteitsrapport "herinrichting Damsterdiep Groningen" van 30 januari 2007 en het rapport luchtkwaliteit "Invloedsgebied parkeergarage Damsterdiep" van de Milieudienst gemeente Groningen van april 2007 gebaseerd. In deze rapporten wordt geconcludeerd dat aspecten van luchtkwaliteit niet aan de realisering van de bouwplannen in de weg staan.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden om aan de juistheid van de conclusies van de rapporten en van de gegevens over de luchtkwaliteit te twijfelen. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de rapporten zijn opgemaakt met toepassing van wettelijk voorgeschreven modellen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningen op basis van de modellen zo zeer afwijken van de werkelijkheid, dat de validiteit van de modellen daardoor wordt aangetast.
2.8. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank met betrekking tot geluidsaspecten ten onrechte naar het advies van 4 mei 2005 heeft verwezen, slaagt evenmin, nu dat advies, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, niet is ingetrokken, doch het slechts aan actualiteit heeft ingeboet, omdat in het rapport van het "Akoestisch onderzoek Sanering en reconstructie Damsterdiep te Groningen" van 11 oktober 2006, dat tevens aan de besluiten ten grondslag is gelegd, van meer recente gegevens is uitgegaan.
De rechtbank is niet van een onjuist wettelijk kader uitgegaan, zoals [appellante] aanvoert, nu zij slechts heeft overwogen dat per 1 januari 2007 een nieuw wettelijk kader in werking is getreden, doch niet dat het college niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat in dit geval het voordien geldende regime van toepassing was.
2.9. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat bij de berekening van de effecten van de bouwplannen op de geluidbelasting van de omgeving van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
2.9.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich, onder verwijzing naar de desbetreffende rapporten en berekeningen, op het standpunt mocht stellen dat zich vanwege de bouwplannen geen onaanvaardbare geluidhinder voordoet en deze plannen zich, wat de geluidaspecten betreft, verdragen met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en gedeputeerde staten van Groningen vastgestelde grenswaarden maatgevend zijn voor de eventuele gevelmaatregelen die getroffen zullen worden, opdat het geluidniveau in de woningen beperkt blijft. In het rapport van 11 oktober 2006 is gesteld dat rekening is gehouden met een kruispuntcorrectie. De rechtbank heeft terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de kruispuntcorrectie op juiste wijze is berekend.
Het betoog faalt.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
444