200802269/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 februari 2008 in zaak nr. 07/5151 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en reguliere bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen/vergroten van een stacaravan op het perceel [locatie] te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juni 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2008, verzonden op 3 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te 's-Gravenhage, en ing. J.L. van Brecht, architect, en het college, vertegenwoordigd door R. Boiloie, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Leidschendam 2001" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden AI".
Ingevolge artikel 9, lid B, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd.
Ingevolge artikel 34, lid I, aanhef en onderdeel a, voor zover thans van belang, mogen bouwwerken, welke op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking naar de aard en afmetingen niet worden vergroot.
Ingevolge artikel 34, lid I, onder 2, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor het uitbreiden van de in lid I, onder 1 bedoelde bouwwerken met ten hoogste 10%.
2.2. Blijkens de aanvraag van 7 januari 2007 en de daarbij behorende bouwtekeningen, voorziet het bouwplan in het veranderen, vergroten en verplaatsen van een stacaravan. De stacaravan staat niet ten dienste van en is niet noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering.
2.3. In het hoger beroepschrift verwijst [appellant] naar een gewijzigde tekening van de oorspronkelijke situatie van de stacaravan van 2 februari 2008. Onder verwijzing naar deze tekening betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan met toepassing van het overgangsrecht bouwvergunning moest worden verleend. Tevens biedt [appellant] aan het bouwplan aldus te wijzigen dat daarvoor, naar hij stelt, uitgaande van de gewijzigde tekening van de oorspronkelijke situatie, vrijstelling krachtens artikel 34, lid I, onder 2, van de planvoorschriften kan worden verleend.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2002 in zaak nr. 200005648/1; AB 2002, 190) is in het stelsel van de Woningwet geen plaats is voor een beslissing omtrent de bouwvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. De door [appellant] op 3 februari 2008 overgelegde gewijzigde tekening van de oude situatie van de stacaravan en zijn aanbod het bouwplan aan te passen, waarmee de oorspronkelijke aanvraag wordt gewijzigd, maken geen deel uit van de in deze procedure aan de orde zijnde aanvraag van 7 januari 2007. Reeds daarom kan aan deze tekening niet de betekenis worden toegekend die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen.
2.4.1. Het besluit al dan niet vrijstelling te verlenen voor een wijziging van het gebruik behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter het besluit terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen. Het college heeft aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het gemeentelijke beleid en eveneens met het provinciale beleid, waarvan de uitgangspunten zijn het beschermen van het landschap en het voorkomen van verstening van het buitengebied. Gelet op deze motivering, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid tot zijn weigering is kunnen komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008