ECLI:NL:RVS:2008:BG8279

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801511/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring bestemmingsplan door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 december 2008 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college had op 18 december 2007 goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan 'Overgangsgebieden', dat door de gemeenteraad van Asten was vastgesteld. De appellant, die een kringloopbedrijf exploiteert, was van mening dat de goedkeuring niet in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving, met name de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht. Hij stelde dat de wijzigingsbevoegdheid voor het omzetten van bedrijfsgebouwen naar woningen niet correct was toegepast, omdat zijn bedrijfsgebouwen niet in het buitengebied lagen en niet voldeden aan de voorwaarden van de 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2008 zijn de appellant en zijn vertegenwoordigers, evenals het college en de gemeenteraad, gehoord. De Afdeling heeft het onderzoek heropend en aanvullende vragen aan het college gesteld. Na de behandeling van de zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de criteria van de provinciale 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling van toepassing waren op de situatie van de appellant. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijke motivering en dat het beroep van de appellant gegrond was.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant en de verplichting om de proceskosten van de appellant te vergoeden. De Afdeling benadrukte dat de motivering van het college niet voldeed aan de eisen van artikel 3:46 van de Awb, wat leidde tot de conclusie dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet rechtsgeldig was.

Uitspraak

200801511/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007, kenmerk 1036734, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Asten (hierna: de raad) bij besluit van 23 september 2003 vastgestelde bestemmingsplan "Overgangsgebieden".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2008, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door zijn zoons [zoon sub 1] en [zoon sub 2], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door M.H.P. van den Elsen, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft aan het college bij brief van 7 oktober 2008 een aantal vragen voorgelegd. Het college heeft hierop bij brief van 24 oktober 2008 geantwoord. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarop gereageerd bij brief van 29 oktober 2008. [appellant] heeft bij faxbericht van 24 november 2008 gereageerd. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting. Bij brieven van 27 november 2008 heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor een deel van het overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het buitengebied van Asten.
[appellant] exploiteert een kringloopbedrijf op een perceel aan de [locatie] te [plaats], dat deels de bestemming "Bedrijven" heeft. Voor een gedeelte van het perceel van [appellant] is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waardoor het mogelijk is een woning te bouwen in ruil voor sloop van de bedrijfsgebouwen. [appellant] wenst, kort gezegd, dat de sloop wordt gecompenseerd door de bouw van twee woningen.
2.3. Ingevolge artikel 4, zesde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd de gronden van de bestemming "Bedrijven" te wijzigen in de bestemming "Wonen", mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat niet meer dan één woning wordt gerealiseerd.
De gemeenteraad heeft voor de criteria voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid aansluiting gezocht bij de criteria van de 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling. Deze regeling is opgenomen in paragraaf 3.6.2 van het streekplan Noord-Brabant 2002 "Brabant in balans" (hierna: het streekplan) en luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
1. in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.000 m² mag een woning worden gebouwd.
2. de afwijking van de programmering voor de woningbouw mag alleen plaatsvinden als de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvindt in een van de reconstructiegebieden Midden- en Oost-Brabant.
(…).
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen met betrekking tot het voorliggende plan, beslissend op een beroep van [appellant] (uitspraak van 30 november 2005 in zaak nr.
200503165/1), kan uit het in de 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling opgenomen beleid worden afgeleid dat de bedrijfsgebouwen ten aanzien waarvan de mogelijkheid bestaat om in ruil voor de sloop daarvan een woning te bouwen, dienen te zijn gelegen in het buitengebied. Tevens heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de criteria van de provinciale 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling ook in het geval van [appellant], wiens bedrijfsgebouwen zijn gelegen in een kernrandzone, door de raad bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, zesde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mochten worden gebruikt.
2.5. Het college heeft het plan bij het thans bestreden besluit opnieuw goedgekeurd. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat op grond van de provinciale 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling tevens sprake dient te zijn van milieuhygiënische winst in de vorm van inlevering van fosfaatrechten en dat aan die voorwaarde in dit geval niet wordt voldaan. Verder heeft het college hierbij betrokken dat het perceel is gelegen in een kernrandzone, terwijl verdere verdichting met woningbouw uitsluitend aanvaardbaar is in stedelijk gebied. In de omvang van de bestaande bebouwing noch anderszins ziet het college dan ook aanleiding om op het perceel meer dan één woning toe te staan.
2.6. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college aldus wederom niet gemotiveerd waarom de criteria van de provinciale 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling door de raad ook in het geval van [appellant] bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, zesde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mochten worden gebruikt. De bedrijfsgebouwen van [appellant] zijn immers geen agrarische bedrijfsgebouwen en zijn niet gelegen in het buitengebied. De enkele verwijzing in het bestreden besluit naar de beleidsnota 'Buitengebied in ontwikkeling' maakt dit niet anders, reeds omdat met deze verwijzing onvoldoende kenbaar is op grond waarvan dit beleid in dit geval toepasselijk is.
Hetgeen ter zitting namens het college is uiteengezet over de wijziging van de 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling na de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 30 november 2005, brengt hierin evenmin verandering. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat de 'Ruimte-voor-ruimte'-regeling is gewijzigd en sindsdien ook betrekking kan hebben op niet-agrarische bedrijfsbebouwing buiten het buitengebied. Blijkens bladzijde 7 van bedoelde beleidsnota 'Verbrede inzet van de aanpak Ruimte voor Ruimte', die bij besluit van 27 juni 2006 door het college is vastgesteld, treden deze beleidsregels op een door het college nader te bepalen tijdstip in werking. Zoals het college in zijn brief van 24 oktober 2008 heeft bevestigd, zijn deze beleidsregels nog niet in werking getreden, zodat deze reeds hierom niet kunnen dienen ter onderbouwing van het bestreden besluit.
2.7. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 18 december 2007, kenmerk 1036734;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 404,08 (zegge: vierhonderdvier euro en acht cent); het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Broodman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008
204-571.