200802749/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fundum Investment Westland B.V., gevestigd te Honselersdijk, gemeente Westland,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/4746 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 april 2008 in het geding tussen:
Fundum Investment Westland B.V.
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Bij besluit van 14 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) een aanvraag van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Allura Vastgoed Projecten B.V. (hierna: AVP) haar vrijstelling te verlenen ten behoeve van de bouw van appartementen aan de Sand Ambachtstraat 136 te 's-Gravenzande, gemeente Westland (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 17 april 2007 heeft het college het door AVP daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2008, verzonden op 9 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door Fundum Investment
Westland B.V. (hierna: FIW) als rechtsopvolger van AVP daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft FIW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en FIW hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2008, waar FIW, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te 's-Gravenzande, en het college, vertegenwoordigd door B.E. Schuit, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijven (BII 7)".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijven als genoemd in de categorieën 1 en 2 van de staat van inrichtingen.
De categorie-indeling in de bij de voorschriften van het bestemmingsplan behorende staat van inrichtingen, voor zover thans van belang, is gebaseerd op de volgende criteria voor de toelaatbaarheid:
categorie 1: inrichtingen dan wel bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving nodig en/of toelaatbaar zijn in woonwijken.
categorie 2: inrichtingen dan wel bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woongebouwen, echter alleen in gebieden met gemengde functies.
2.2. Vrijstelling is verzocht ten behoeve van de bouw van appartementen op het perceel, hetgeen in strijd is met artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften. Het college heeft geweigerd vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen.
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist.
2.4. FIW betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.4.1. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat het realiseren van appartementen op het perceel in de op 7 oktober 2003 door de raad der gemeente 's-Gravenzande vastgestelde Structuurvisie centrumgebied (hierna: de structuurvisie 2003) past.
2.4.1.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.4.1.2. Aan de weigering vrijstelling te verlenen, heeft het college ten grondslag gelegd dat het perceel is gelegen in een nader te ontwikkelen gebied, waarvoor ten tijde van het besluit van 17 april 2007 een herziening van de structuurvisie 2003 in ontwerp was gebracht. In deze herziening wordt aangegeven op welke locaties binnen het gebied woningbouw zal kunnen worden gerealiseerd. Totdat de plannen voor het te ontwikkelen gebied duidelijk en definitief zijn, wordt aan individuele woningbouw niet meegewerkt, om te voorkomen dat daarmee de ontwikkeling van het gebied wordt belemmerd, aldus het college. In dit kader heeft het college gewezen op een aantal onzekere factoren, die bepalend zijn voor de mogelijke nieuwe planologische invulling van het gebied en zich op het standpunt gesteld dat inwilliging van het verzoek van FIW de uitvoering van die planologische visie van het college voor het desbetreffende gebied kan frustreren.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dat laatste het geval kan zijn. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het bestaan van de structuurvisie 2003 het college niet noopte tot het maken van een andere belangenafweging, dan het in het besluit van 17 april 2007 heeft gedaan. Dat, zoals FIW betoogt, nog altijd geen herziene structuurvisie is vastgesteld en bovendien niet aannemelijk is dat dit op korte termijn zal gebeuren, hetgeen door het college ter zitting is bevestigd, geeft, gelet op de aard van de door de Afdeling te verrichten terughoudende toetsing en uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het besluit van 17 april 2007, geen grond voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
2.4.2. Voorts betoogt FIW dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat op het perceel geen bedrijf meer kan worden gevestigd.
2.4.2.1. Anders dan FIW stelt, kunnen op het perceel ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften, bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend als genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij het bestemmingsplan behorende staat van inrichtingen, te weten inrichtingen dan wel bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving nodig en/of toelaatbaar zijn in woonwijken onderscheidenlijk inrichtingen dan wel bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woongebouwen, zodat het betoog reeds om deze reden faalt. Hetgeen FIW in dit verband voor het overige aanvoert, behoeft dan ook geen bespreking.
2.4.3. FIW betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat met het besluit van 17 april 2007 het vertrouwensbeginsel is geschonden. Daartoe voert zij aan dat er namens het college toezeggingen zijn gedaan, waaraan zij het in rechte te honoreren vertrouwen mocht ontlenen dat aan haar vrijstelling zou worden verleend. Dat vertrouwen mocht zij eveneens ontlenen aan het door het college genomen huisnummerbesluit, aldus FIW.
2.4.3.1. Het betoog faalt. Aan FIW zijn door een stedenbouwkundig adviseur van de gemeente Westland inlichtingen verstrekt omtrent de door haar beoogde realisering van een woonbestemming op het perceel. Deze ambtenaar was niet bevoegd te beslissen op aanvragen om vrijstelling. FIW kon reeds hierom aan deze informatie, wat deze ook inhield, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 30 januari 2008 in zaak nr.
200704391/1en van 28 mei 2008 in zaak nr.
200706760/1) niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat het college de voor het gebruik benodigde vrijstelling zou verlenen.
Voorts geschiedt het toekennen van een huisnummer niet met het oog op het verlenen van een vrijstelling en is derhalve onvoldoende om in rechte te honoreren vertrouwen te wekken dat de vrijstelling zou worden verleend.
2.4.4. Het betoog van FIW dat het besluit van 17 april 2007 in strijd met het gelijkheidsbeginsel is genomen, is louter een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat, nu het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door FIW genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn met de situatie waarin zijzelf zich bevindt, het besluit van 17 april 2007 niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel is genomen, zodat het betoog van FIW faalt.
2.4.5. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling, als verzocht, te verlenen.
2.5. Hetgeen FIW betoogt ten aanzien van haar verzoek om verlening van vrijstelling krachtens artikel 17 van de WRO, valt buiten het kader van deze procedure en dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008