200802108/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Helinet B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 2007/275 van de rechtbank Utrecht van 13 februari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) een verzoek van Helinet B.V. (hierna: Helinet) om verlening van vrijstelling voor het gebruik van het perceel, gelegen aan het Strijkviertel te Utrecht, (hierna: het perceel) ten behoeve van een helikopterhaven en het oprichten van een heliportgebouw en vlaggenmast op het perceel afgewezen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het door Helinet daartegen gemaakte bezwaar heeft zij bij brief van 23 januari 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank).
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college het door Helinet gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2008, verzonden op 15 februari 2008, heeft de rechtbank het door Helinet tegen het uitblijven van een besluit op het door haar gemaakte bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en dat tegen het besluit van 10 april 2007 ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Helinet bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar Helinet, vertegenwoordigd door haar [bestuurders] bijgestaan door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Het project voorziet in het oprichten van een heliportgebouw van 180 m² met faciliteiten en een vlaggenmast van circa 6 m met een windzak, het aanleggen van een start- en landingsplaats, parkeerplaatsen voor helikopters en een parkeerplaats voor auto's. Helinet wil van 8.00 uur 's ochtends tot 20.00 uur 's avonds vanaf het perceel lijndiensten per helikopter uitvoeren naar verschillende plaatsen. Per dag zullen 20 landingen en 20 opstijgingen plaatsvinden.
2.2. Helinet betoogt dat de rechtbank, door te onderzoeken of het college het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat aan de vestiging van de helikopterhaven medewerking zou worden verleend, heeft miskend dat zij heeft betoogd dat, nu het college gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het toepassing zou geven aan artikel 19a, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), de aan de weigering om dat te doen te stellen motiveringseisen niet is voldaan. De rechtbank heeft voorts, door niet op voorhand uitgesloten te achten dat door het verwezenlijken van het project planologische ontwikkelingen in het gebied Rijnenburg kunnen worden belemmerd, miskend dat de inhoud van het Streekplan Utrecht 2005-2015 (hierna: het Streekplan), toen het het vertrouwen dat vrijstelling verleend zou worden wekte, bij het college bekend was. Ook heeft zij miskend dat het bij zijn afweging niet mocht betrekken dat maatschappelijke weerstand tegen het project bestond, nu dit reeds tijdens het overleg tussen haar en het college, waarbij het vertrouwen werd gewekt, bekend was.
Bovendien staat verwezenlijking van het project niet aan de planologische ontwikkelingen in het gebied Rijnenburg in de weg, nu ook zonder die verwezenlijking helikopterbewegingen ter plaatse mogelijk zijn, aldus Helinet.
2.2.1. Ingevolge artikel 19a, tweede lid, van de WRO beslissen de gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, of toepassing zal worden gegeven aan het vierde lid.
Ingevolge het vierde lid is op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat:
a. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;
b. in afwijking van artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Awb, burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, indien geen verklaring van geen bezwaar is vereist.
2.2.2. De rechtbank heeft hetgeen Helinet in beroep terzake heeft aangevoerd ten onrechte opgevat als een betoog dat het college de gevraagde vrijstelling in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft geweigerd. Dat kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank, zoals blijkt uit hetgeen hierna onder 2.2.3. wordt overwogen, terecht geen door het college terzake gewekt te honoreren vertrouwen heeft aangenomen.
2.2.3. Helinet heeft geen door of namens het college gedane toezegging aannemelijk gemaakt, waaraan deze het vertrouwen kon ontlenen dat het haar krachtens artikel 19a, vierde lid, van de WRO vrijstelling zou verlenen, teneinde haar plannen te kunnen verwezenlijken. Op 28 juni 2005 heeft het college weliswaar onder voorbehoud van beschikbaarheid van de grond schriftelijk ingestemd met het perceel als tijdelijke locatie voor Helinet, maar het heeft hiermee niet toegezegd dat het krachtens artikel 19a, vierde lid, van de WRO vrijstelling zou verlenen. Het persbericht van 8 september 2005 waarop Helinet zich beroept, is afkomstig van de Secretarie Communicatiebureau/Bestuur van de Gemeente Utrecht. Deze kon namens het college geen zodanige toezegging doen. Evenmin kon P. van Sluijs, ambtenaar in dienst van de gemeente Utrecht, dat, zodat aan het door hem verzonden e-mailbericht van 26 oktober 2005 en de door hem verzonden brief van 24 november 2005 niet de betekenis kan worden toegekend die Helinet daaraan gehecht wenst te zien. Gerechtvaardigd vertrouwen dat vrijstelling verleend zou worden is evenmin gewekt door de gestelde uitlatingen van de wethouder voor Stationsgebied, Leidsche Rijn, Cultuur, Bestuurlijke Vernieuwing en de wijk Leidsche Rijn in een vergadering van de Raadscommissie voor Stedelijke Ontwikkeling van 22 november 2005 en diens brief van 14 december 2005, nu Helinet wist of kon weten dat slechts het college over de toepassing van artikel 19a, vierde lid, van de WRO kan beslissen. Ook de burgemeester kan om dezelfde reden geen te honoreren vertrouwen hebben gewekt. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de in de wet neergelegde toedeling van bevoegdheden. De reactie op de zienswijzen is onderdeel van de verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder g, van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaarttereinen, waarin is vermeld dat deze verklaring de publiekrechtelijke taken en bevoegdheden van de gemeente Utrecht onverlet laat.
2.2.4. Bij besluit van 13 december 2004 hebben provinciale staten van Utrecht het Streekplan vastgesteld. Dat daarna, als gesteld, nog overleg tussen Helinet en ambtenaren van de gemeente heeft plaatsgevonden, betekent niet dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college bij zijn afweging niet mocht betrekken dat verlening van vrijstelling een belemmering zou kunnen betekenen voor de toekomstige gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Rijnenburg, zoals beoogd in het Streekplan. Ook de omstandigheid dat overleg heeft plaatsgevonden, nadat bij het college bekend was geworden dat maatschappelijke weerstand tegen het project bestaat, betekent niet dat het college deze weerstand niet bij zijn afweging mocht betrekken. Bij het besluit omtrent het verlenen van vrijstelling mogen en moeten in beginsel alle bij dat besluit betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
Dat overleg is gevoerd, leidt er evenmin toe dat de rechtbank op dit punt onvoldoende eisen aan de motivering van de weigering heeft gesteld. Het overleg tussen Helinet en ambtenaren van de gemeente heeft er niet toe geleid dat bij Helinet gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het college vrijstelling zou verlenen voor de realisering van het project.
Hoewel ook zonder het verlenen van vrijstelling helikopterbewegingen ter plaatse mogelijk zijn, heeft de rechtbank terecht in het beroep aangevoerde geen grond gezien voor het oordeel dat het college er niet van mocht uitgaan dat het aantal vliegbewegingen van helikopters ter plaatse als gevolg van de realisering van het project zal toenemen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college bij zijn beslissing heeft mogen betrekken dat verwezenlijking van het project een belemmerende factor kan zijn bij de realisering van de in het Streekplan neergelegde beleidsvoornemens. In aanmerking genomen de vrijheid die het college bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO toekomt, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing te geven aan artikel 19a, vierde lid, om de gevraagde vrijstelling te verlenen. De rechtbank heeft daarin terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het besluit op bezwaar, mede omdat het college heeft vermeld dat in 2006 pas onderzoek is gedaan naar de geluidseffecten van het project voor de omgeving, niet rust op een draagkrachtige motivering.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008